[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 april 2004, 04/87
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 6 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Vlaardingen, hoger beroep ingesteld en drie maal (aanvullende) gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006. Namens appellante is verschenen mr. De Jonge. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 16 december 2003 (het bestreden besluit) waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 24 mei 2002 tot herziening van de aan appellante toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van
24 juli 2002 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. Hieraan ligt ten grondslag dat appellante ondanks haar, uit ziekte of gebrek voortvloeiende arbeidsbeperkingen, in staat is tot het verrichten van gangbare arbeid.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, daarbij appellante als eiseres en het Uwv als verweerder aanduidend:
“Eiseres is op 6 mei 2002 onderzocht door de verzekeringsarts S.R. Portier. Deze arts heeft van dit onderzoek een rapport opgemaakt. Hij heeft geoordeeld op basis van een onderzoek van eiseres, het medisch dossier van eiseres en informatie van een behandelend orthopedisch chirurg. Zijn oordeel luidt, dat hij bij onderzoek aan de arm en de rug van eiseres geen dusdanig ernstige objectiveerbare afwijkingen heeft geconstateerd dat er in combinatie met de verminderde psychische belastbaarheid sprake zou zijn van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Hij oordeelt dat eiseres weer geschikt is de geduide functies te verrichten en kan worden ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%.
De bezwaarverzekeringsarts J.H. Logger heeft in zijn rapporten van
24 juni 2002, 9 september 2002, 18 september 2002, 27 mei 2003 en
8 september 2003, op basis van meerdere onderzoeken van eiseres, het medisch dossier van eiseres en informatie van een behandelend KNO-arts en van een behandelend orthopedisch chirurg, geoordeeld dat geen gegevens naar voren zijn gekomen die de observatie en het oordeel van de primaire verzekeringsarts belangrijk zouden moeten doen wijzigen.
Eiseres heeft aangevoerd dat een Turkse arts eind april 2003 bij eiseres een hernia heeft geconstateerd, zodat de artsen van verweerder, die deze hernia over het hoofd hebben gezien, onjuist hebben geoordeeld.
Op grond van het onderzoek van de Turkse arts is echter niet in medisch objectiveerbare zin vast te stellen met ingang van welke datum eiseres beperkingen ondervond en evenmin of, en zo ja: sedert welke datum, deze beperkingen haar verhinderden de haar voorgehouden werkzaamheden te verrichten. De datum van het onderzoek door de Turkse arts is gelegen na de datum in geding, zodat aan dat onderzoek in beginsel in deze procedure niet het belang kan toekomen dat eiseres daaraan gehecht wil zien. Dit zou anders zijn indien eiseres aannemelijk zou maken dat - zoals zij stelt - haar beperkingen reeds ten tijde hier van belang haar verhinderden arbeid te verrichten. Eiseres heeft evenwel volstaan met het aanvoeren van deze stelling zonder deze aan de hand van bewijsmateriaal, zoals bijvoorbeeld medische informatie te onderbouwen.
De rechtbank verenigt zich met het kennelijk door verweerder gehanteerde uitgangspunt inzake verzekeringsgeneeskundige advisering, erop neerkomende dat de verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is evenwel aangewezen in die gevallen waarin reeds een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, welke een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden van een betrokkene tot het verrichten van arbeid, of indien een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over diens beperkingen.
Dergelijke omstandigheden doen zich hier niet voor. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat de informatie van de behandelend KNO-arts en van de behandelend orthopedisch chirurg geen medische gegevens bevatten waaruit blijkt dat de functionele mogelijkheden van eiseres ten tijde hier van belang onjuist door de verzekeringsarts en/ of door de bezwaarverzekeringsarts zijn vastgesteld.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling een beroep gedaan op brieven en rapporten van de directrice van het Instituut Psychosofia.
Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep aangaande het arbeidsongeschiktheidsbegrip van artikel 18 van de WAO volgt, dat de arbeidsongeschiktheid op medische wijze moet worden vastgesteld, hetgeen wil zeggen volgens de in de reguliere gezondheidszorg aanvaarde wijze. Dit vereist toepassing van onderzoeksmethoden die in de gezondheidszorg onder artsen en paramedische deskundigen algemeen zijn geaccepteerd. Het oordeel van de deskundigen dient objectief te zijn, dat wil zeggen gebaseerd op feiten. Het onderzoek door de deskundigen moet controleerbaar, reproduceerbaar en consistent zijn. Door de verzekeringsarts moet een consistente relatie gelegd worden tussen de stoornis, de beperkingen en de handicap van de betrokkene.
De rechtbank heeft geconstateerd dat de brieven en rapporten van het Instituut Psychosofia zijn opgesteld door een mevrouw Verhage, die als spiritueel genezeres/directeur verbonden is aan dit Instituut. Zij is geen arts of para-medicus. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksmethode zoals toegepast door mevrouw Verhage niet kan worden aangemerkt als een binnen de reguliere gezondheidszorg aanvaardbare wijze van onderzoeken. Aan die brieven en rapportages kan in het kader van de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de relevante arbeidsbeperkingen van eiseres niet de daaraan door haar gewenste betekenis toekomen.
Ook overigens ziet de rechtbank in het door en namens eiseres aangevoerde geen aanleiding om aan het medisch oordeel van de artsen aan de zijde van verweerder te twijfelen, zodat geen aanleiding bestaat tot het benoemen van een medisch deskundige.
In het kader van het arbeidskundige aspect is het volgende van belang.
Verweerder is, in navolging van het advies van de arbeidsdeskundige
A. Nuijten, als vervat in haar rapport van 7 september 2001, van mening dat eiseres, rekening houdend met haar functionele mogelijkheden, met ingang van 24 juli 2002 in staat is gangbare arbeid te verrichten. De arbeidsdeskundige heeft in haar rapport aan eiseres de volgende vijf functies geduid: assemblagemedewerker, gordijnennaaister, modinette, inpakster van koekjes en monteur. De bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres is gegrond op de eerste drie geduide functies. Arbeidsdeskundige B. Terpstra heeft bij rapport van 8 december 2003 de geduide functies geactualiseerd.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 17 februari 2004 gevraagd om een schriftelijke toelichting te geven omtrent de geschiktheid van betrokkene voor alle geduide functies alsmede om expliciet de enquêtedata van de diverse geduide functies op te geven dan wel aan te leveren.
Bij rapport van 20 februari 2004 heeft arbeidsdeskundige JAM. Snijders onder meer aangegeven dat de functie van gordijnennaaister is komen te vervallen, nu de actualiseringsdatum meer dan anderhalf jaar voor de datum in geding is gelegen.
De rechtbank constateert dat de resterende functies voldoende in aantal zijn (tenminste drie functies met tezamen tenminste dertig arbeidsplaatsen) om daarop de schatting te kunnen baseren. Thans dient nog te worden beoordeeld of deze functies daadwerkelijk voor eiseres geschikt kunnen worden geacht.
De rechtbank heeft, bij vergelijking van de belastbaarheid van eiseres met de belastingaspecten van de eerste drie geduide functies, geen overschrijding van de belastbaarheid van eiseres bij de geduide functies geconstateerd, zodat deze voor eiseres geschikt kunnen worden geacht. Nu het bij uitstek de specifieke deskundigheid en taak van de arbeidsdeskundige is om arbeidskundige conclusies te trekken uit de medische mogelijkheden, volgt de rechtbank het standpunt van verweerder dat eiser gangbare arbeid is geduid, die berekend is voor haar bekwaamheden.
De rechtbank constateert dat het mediaanloon op fl 18,23 had moeten worden gesteld, als gevolg waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid had moeten worden vastgesteld op 23,85%. Verweerder heeft, zo blijkt uit het arbeidsdeskundigenrapport van 20 februari 2004, het oude mediaanloon van
fl 18,55 gehandhaafd en daarmee een onjuiste schatting van de arbeidsongeschiktheid van eiseres gehanteerd. De juiste berekening leidt evenwel tot indeling van eiseres in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%, waarnaar verweerder de uitkering van eiseres heeft herzien.”
De Raad onderschrijft deze overwegingen en de door de rechtbank daaraan verbonden conclusies en kan en zal daarbij in het midden laten of, zoals door het Uwv ter zitting naar voren gebracht, de door de rechtbank berekende mate van arbeidsongeschiktheid (iets) lager dient uit te vallen, nu dat, ook volgens het Uwv, niet leidt tot de indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
Het hoger beroep vormt in belangrijke mate een herhaling van de in het inleidende beroep aangevoerde, door de rechtbank terecht verworpen, beroepsgronden. Aan de op grond van dossierstudie tot stand gekomen brief van de medische adviseur O. Schreuder kan niet de betekenis worden gehecht, die appellante daaraan toekent.
Ter zitting van de Raad is van de zijde van het Uwv nog eens verzekerd dat de rapportages van Psychosofia door de (bezwaar-)verzekeringsartsen in hun afweging zijn betrokken. De inhoud van deze door een niet-medicus aan de hand van een in de reguliere geneeskunde niet gangbare methode opgestelde rapportages doen naar het oordeel van de Raad evenwel niet af aan de eigen professionele eindverantwoordelijkheid van de (bezwaar-)verzekeringsarts(en).
De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding tot een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.C. Stam en A.W.M. Bijloos als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2006.