ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1178

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6542 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsverplichtingen en medische geschiktheid in het kader van de Algemene bijstandswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal haar arbeidsverplichtingen heeft opgelegd. Appellante, die zich beroept op medische beperkingen, stelt dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het besluit van het College van 13 juli 2004, waarin appellante arbeidsgeschikt werd geacht voor tien uur per week. Dit besluit werd later door het College bevestigd in een besluit van 25 januari 2005, waartegen appellante in beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat het College zich bij zijn besluitvorming heeft gebaseerd op een medisch advies van de GGD-arts S. Rutgers, dat de geschiktheid van appellante voor arbeid bevestigde. De Raad oordeelt dat het College op goede gronden heeft besloten om appellante niet te ontheffen van haar arbeidsverplichtingen. De Raad benadrukt dat medische beperkingen op zichzelf niet automatisch leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat het van belang is of er met inachtneming van die beperkingen nog enige arbeid mogelijk is.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellante verworpen en de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten, in tegenwoordigheid van griffier S.W.H. Peeters, op 24 oktober 2006.

Uitspraak

05/6542 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 3 oktober 2005, 05/559 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 oktober 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2006. Appellante is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door R.W. Bekker, werkzaam bij de gemeente Veenendaal.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft het College appellante de arbeidsverplichtingen opgelegd als bedoeld in artikel 113, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw), in die zin dat appellante arbeidsgeschikt wordt geacht voor tien uur per week.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 13 juli 2004 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 januari 2005 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd, waarbij zij zich - samengevat - op het standpunt stelt dat zij als gevolg van de bij haar aanwezige medische beperkingen volledig arbeidsongeschikt is. Ter onderbouwing van haar stelling heeft appellante enkele (medische) stukken ingebracht.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Met betrekking tot het voor deze zaak geldende wettelijk kader is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het College bij de besluiten van 13 juli 2004 en 25 januari 2005 diende te beslissen met toepassing van de
artikelen 107 en 113 van de Abw.
Ingevolge artikel 107, eerste lid, van de Abw zijn burgemeester en wethouders bevoegd de verplichtingen in hoofdstuk VIII van de Abw, en in het bijzonder de arbeids-verplichtingen neergelegd in artikel 113 van de Abw, niet op te leggen dan wel daarvan tijdelijk ontheffing te verlenen in de gevallen waarin daartoe naar hun oordeel aanleiding bestaat om redenen van medische of sociale aard, dan wel om redenen gelegen in de aard en het doel van de bijstand.
Het College heeft aan het besluit van 13 juli 2004 ten grondslag gelegd het advies van 9 juli 2004 van de GGD-arts
S. Rutgers, volgens welk advies appellante, rekening houdende met de bij haar bestaande lichamelijke beperkingen, arbeidsgeschikt is voor tien uur per week.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College op goede gronden heeft besloten appellante niet (langer) te ontheffen van de arbeidsverplichtingen bedoeld in artikel 113 van de Abw. Evenals de rechtbank oordeelt de Raad dat het College zich voor het medische aspect kon en mocht baseren op het bij de GGD ingewonnen medisch advies, aangezien dit advies zowel wat de wijze van totstandkoming betreft als naar zijn inhoud deugdelijk is te achten. De door appellante nog ingebrachte (medische) stukken leiden de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad tekent hierbij nog aan dat de medische beperkingen van appellante op zichzelf niet noodzakelijker-wijs hoeven te leiden tot volledige arbeidsongeschiktheid, maar dat van doorslag-gevende betekenis is of met inachtneming van die beperkingen nog enige arbeid mogelijk is.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III.BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 oktober 2006.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.