ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1612
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.J.H. Doornewaard
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAO-schatting en de rol van het CBBS in arbeidsongeschiktheidszaken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het bezwaar van appellante tegen de weigering van een WAO-uitkering werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 november 2006 uitspraak gedaan. Appellante had hoger beroep ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 13 augustus 2004, waarin werd geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende rekening hadden gehouden met de medische beperkingen van appellante. De Raad heeft in zijn overwegingen de toepassing van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) besproken, dat door het Uwv wordt gebruikt om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De Raad heeft eerder in uitspraken geoordeeld dat het CBBS als methode aanvaardbaar is, maar dat er bij de schatting voldoende toelichting en motivering moet worden gegeven om de verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige grondslagen te kunnen toetsen.
In deze zaak heeft de Raad vastgesteld dat de door het Uwv geselecteerde functies van brood-/koek-/banketbakker, boekhouder en machinebediende de schatting kunnen dragen. De Raad heeft echter ook opgemerkt dat de rapportages van het Uwv in eerste aanleg adequaat moesten zijn om de geschiktheid van de functies voor appellante aan te tonen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat het Uwv alsnog voldoende toelichting had gegeven.
De Raad heeft verder geoordeeld dat er geen aanleiding was om een expertise te laten verrichten door een onafhankelijke medisch deskundige, omdat de medische informatie die in hoger beroep was ingediend, geen nieuwe inzichten bood die de eerdere beoordelingen van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 656,05 bedragen, en heeft bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 november 2006.