ECLI:NL:CRVB:2006:AZ1875
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Disciplinair ontslag en evenredigheid van plichtsverzuim in het ambtenarenrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 april 2006 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen van de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht. De zaak betreft hoger beroep tegen uitspraken van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2006, waarin de rechtbank de besluiten van de Korpsbeheerder om betrokkenen, twee politieagenten, wegens ernstig plichtsverzuim te ontslaan, heeft vernietigd. De Korpsbeheerder heeft de betrokkenen ontslagen vanwege het gebruik van buitensporig geweld tegen een geboeide arrestant en het niet correct melden van dit geweld. De rechtbank oordeelde dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag onevenredig was aan de aard van het plichtsverzuim, gezien de ingrijpende gevolgen voor de betrokkenen.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in deze voorlopige voorziening overwogen dat de Korpsbeheerder een spoedeisend belang heeft bij het opschorten van de werking van de aangevallen uitspraken, omdat hij anders nieuwe besluiten op bezwaar moet nemen die het dienstverband van de betrokkenen herstellen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende zwaarwegende redenen zijn om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen, waarbij de integriteit van het politiekorps en de ernst van het plichtsverzuim van de betrokkenen zwaar hebben meegewogen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de mogelijkheid bestaat dat de Raad in de hoofdzaken tot de conclusie komt dat het ontslag niet onevenredig is aan het plichtsverzuim, en heeft daarom de werking van de aangevallen uitspraken geschorst.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in gevallen van disciplinair ontslag en de rol van de voorzieningenrechter in het bestuursrecht. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.