ECLI:NL:CRVB:2006:AZ2096
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Vaststelling ouderlijke bijdrage 2002 in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2005, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) ongegrond werd verklaard. De IB-Groep had op 20 maart 2004 de veronderstelde ouderlijke bijdrage voor het jaar 2002 vastgesteld voor de dochter van appellant. Appellant heeft in zijn hoger beroep aangevoerd dat hij sinds 1998 geen contact meer heeft gehad met zijn dochter en dat hij niet verplicht kan worden om haar studie te bekostigen.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen benadrukt dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage niet bedoeld is als een rechtens afdwingbare verplichting voor ouders om financieel bij te dragen aan de studie van hun kinderen. De Raad legt uit dat deze bijdrage slechts een rekeneenheid is die nodig is om te bepalen of de studerende aanspraak kan maken op een aanvullende beurs. Dit betekent dat de vastgestelde bijdrage niet gelijkstaat aan een verplichting voor appellant om daadwerkelijk geld aan zijn dochter te betalen.
Tijdens de zitting op 29 september 2006 was appellant niet aanwezig, terwijl de IB-Groep vertegenwoordigd was door mr. drs. E.H.A. van den Berg. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep van appellant geen doel treft en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door J. Janssen en in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier op 10 november 2006.