ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/2372 + 2373 + 04/1694 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv inzake arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd behandeld. Het Uwv had op 9 juni 2000 aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering, die laatstelijk was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80-100%, met ingang van 8 augustus 2000 werd ingetrokken. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.W. Bemelmans, maakte bezwaar tegen dit besluit en stelde beroep in bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen een later besluit van het Uwv gegrond, waarbij het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen.

In hoger beroep heeft appellante de beslissing van de rechtbank bestreden, met name de vaststelling van de medische belastbaarheid en het ontbreken van schadevergoeding. Het Uwv heeft in een brief van 14 juli 2006 meegedeeld dat de bestreden besluiten niet langer worden gehandhaafd, en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante met ingang van 8 augustus 2000 ongewijzigd blijft op 80-100%. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv met deze gewijzigde beslissing op bezwaar volledig tegemoet is gekomen aan de grieven van appellante.

De Raad heeft ook het verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding behandeld. De reiskosten die appellante heeft gemaakt voor het bijwonen van de zittingen zijn als redelijk beschouwd en komen voor vergoeding in aanmerking. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het verzoek om schadevergoeding was afgewezen en heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten in hoger beroep, alsook tot vergoeding van het gestorte recht. De uitspraak is gedaan op 24 november 2006.

Uitspraak

03/2372 + 2373 + 04/1694 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 april 2003, 01/1052 en 01/1555 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H.W. Bemelmans, advocaat te Nijmegen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2005. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft de deskundige J.H. Postma, orthopedisch chirurg, verzocht de Raad van verslag en advies te dienen. Het rapport van deze deskundige heeft de Raad op 6 juni 2006 mogen ontvangen, waarna het in afschrift aan partijen is toegezonden met het verzoek hierop te reageren.
Naar aanleiding van het gestelde in het rapport van J.H. Postma heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven en deze bij brief van 14 juli 2006 aan de Raad toegezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 9 juni 2000 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, met ingang van 8 augustus 2000 wordt ingetrokken, onder de overweging dat appellante niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht voor de WAO.
Tegen het besluit van 9 juni 2000 heeft mr. Bemelmans, voornoemd, namens appellante bezwaar gemaakt. Voorts heeft voornoemde gemachtigde namens appellante beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het door het Uwv niet tijdig beslissen op het tegen voornoemd besluit ingediende bezwaar (hierna: bestreden besluit I). Hangende de procedure bij de rechtbank heeft het Uwv alsnog op 15 augustus 2001 een beslissing op bezwaar (hierna: bestreden besluit II) afgegeven, waarbij het bezwaar van appellante ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar onder toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 15 augustus 2001.
De rechtbank Arnhem heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2000 te nemen met inachtneming van de uitspraak, de verzoeken om schadevergoeding afgewezen en het Uwv veroordeeld in de door de gemachtigde van appellante gemaakte kosten.
Mr. Bemelmans is namens appellante van die uitspraak in hoger beroep gekomen, voorzover de rechtbank ten aanzien van bestreden besluit II heeft geoordeeld dat de medische belastbaarheid juist was vastgesteld en voorzover geen schadevergoeding is toegekend.
Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv op 15 juli 2003 een nieuwe beslissing op bezwaar (hierna: bestreden besluit III) afgegeven waarbij wederom het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2000 ongegrond is verklaard.
De Raad heeft het hoger beroep van appellante onder toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen bestreden besluit III.
Bij brief van 14 juli 2006 heeft het Uwv aan de Raad meegedeeld dat de bestreden besluiten alsmede de primaire beslissing niet langer worden gehandhaafd. Ten gevolge hiervan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante met ingang van 8 augustus 2000 onveranderd vastgesteld op 80-100%.
Mr. Bemelmans heeft in reactie op bovengenoemde brief de Raad medegedeeld geen aanleiding te zien gronden in te dienen tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 juli 2006. Voorts heeft de gemachtigde van appellante de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten in de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep alsmede het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente.
Met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 14 juli 2006, waarbij het Uwv appellante met ingang van 8 augustus 2000 alsnog ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt heeft verklaard, is naar het oordeel van de Raad geheel tegemoet gekomen aan de grieven van appellante.
Uit ’s Raads uitspraak van 4 februari 1997, LJN: ZB6628, volgt dat in zo’n geval belang bij een beoordeling van dat besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om toekenning van een schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb.
Nu namens appellante een dergelijk verzoek is gedaan heeft zij, ofschoon het besluit van 9 juni 2000 is ingetrokken en inmiddels volledig is tegemoetgekomen aan haar beroep, belang behouden bij handhaving van het hoger beroep en gegrondverklaring van het beroep tegen bestreden besluit III, zodat de Raad daartoe zal overgaan.
Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop het Uwv de aan appellante toekomende vergoeding van de schade, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen volstaat de Raad met te verwijzen naar zijn uitspraak van 1 november 1995, gepubliceerd in JB 1995/314.
Ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de proceskosten overweegt de Raad het volgende.
Nu het Uwv niet heeft betwist dat aldus aan appellante is tegemoetgekomen, ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De Raad stelt vast dat aangezien de rechtbank bij de aangevallen uitspraak reeds heeft beslist ten aanzien van de proceskosten die aan de zijde van appellante zijn gevallen in verband met de procedure in eerste aanleg, hier slechts de in hoger beroep gemaakte kosten ter beoordeling staan. Deze proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 966,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
Wat betreft de reiskosten, welke appellante zelf heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank Arnhem en van de zitting van de Centrale Raad van Beroep, is de Raad van oordeel dat deze redelijkerwijs zijn gemaakt en voor vergoeding in aanmerking komen op basis van NS-tarief, tweede klasse en een standaard strippentarief. Deze reiskosten voor het traject Nijmegen-Arnhem v.v. worden begroot op € 9,56 en voor het traject Nijmegen-Utrecht v.v. op € 22,58.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover het verzoek om schadevergoeding is afgewezen;
Verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit III gegrond en vernietigt dat besluit;
Veroordeelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tot vergoeding van de schade als hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de kosten van appellant tot een bedrag van € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het gestorte recht van € 87,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S. Sweep als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) S. Sweep.