ECLI:NL:CRVB:2006:AZ3569

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3710 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • J.W. Schuttel
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAZ-uitkering aan appellant en de beoordeling van medische oordelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen de weigering van een WAZ-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank Breda had eerder geoordeeld dat het Uwv terecht had besloten om appellant met ingang van 28 juni 2000 geen uitkering toe te kennen, op basis van de vastgestelde beperkingen door de verzekeringsartsen. Appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. E.J.L. Mulderink, voerde aan dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, en verwees naar informatie van zijn huisarts en behandelend psychotherapeut.

De Raad heeft de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen in deze zaak zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat het geneeskundig onderzoek adequaat was uitgevoerd en dat de informatie van de huisarts en psycholoog in de beoordeling was meegenomen. De bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg had het belastbaarheidspatroon aangescherpt, en de Raad vond geen reden om de conclusies van de onafhankelijke deskundige zenuwarts dr. D.H.J. Boeykens niet te volgen. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn belastbaarheid, in staat was om de voorgehouden functies te vervullen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de schatting van de arbeidsdeskundige J.A.M. Snijders op goede gronden berustte. De Raad vond dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische oordeelsvorming en dat de weigering van de WAZ-uitkering aan appellant terecht was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met D.J. van der Vos als voorzitter, en de beslissing werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

04/3710 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 25 mei 2004, 02/2418
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.J.L. Mulderink, advocaat te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2006. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door opvolgend gemachtigde,
mr. drs. M.L. Marcus-Daniëls. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door
J.Z. Groenenberg.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht appellant met ingang van 28 juni 2000 niet in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ).
Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van
14 november 2002 ten grondslag liggende standpunt dat appellant, uitgaande van de door verzekeringsartsen ten aanzien van hem vastgestelde beperkingen, per 28 juni 2000 in staat was met de hem voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 25% bedraagt.
In hoger beroep zijn de eerdere grieven uit bezwaar en beroep herhaald en is het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige zenuwarts dr. D.H.J. Boeykens bestreden. Namens appellant is - kort samengevat - aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten. Ter ondersteuning hiervan is verwezen naar de in beroep overgelegde informatie van de huisarts en behandelend psychotherapeut
M.M. Ruisch.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Naar het oordeel van de Raad is het geneeskundig onderzoek zorgvuldig en weloverwogen geweest, is de informatie van de huisarts en behandelend psycholoog drs. I.P.M. Dons meegewogen en is in het belastbaarheidspatroon in voldoende mate rekening gehouden met de psychische klachten van appellant. De Raad stelt in dit kader vast dat bezwaarverzekeringsarts A.J.D. Versteeg het belastbaarheidspatroon heeft aangescherpt. Voorts heeft de Raad evenals de rechtbank geen aanleiding gevonden om de onderzoeksbevindingen en de conclusies van de onafhankelijke deskundige zenuwarts Boeykens niet te volgen, nu door Boeykens, na onderzoek van appellant en op basis van de informatie van de huisarts, psycholoog Dons en psychotherapeut Ruisch, afdoende is gemotiveerd dat appellant gezien het belastbaarheidspatroon in staat is te achten om de in aanmerking genomen arbeid te verrichten. Er zijn door appellant geen gegevens in geding gebracht, die aanleiding geven voor de veronderstelling dat sprake is van een ondeugdelijke medische oordeelsvorming.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de appellant voorgehouden functies voor hem niet geschikt zijn. De Raad neemt hierbij mede in aanmerking dat door de arbeidsdeskundige J.A.M. Snijders de functies op basis van het aangepaste belastbaarheidspatroon opnieuw zijn bezien met inachtneming van de juiste actualiseringsdatum. Naar het oordeel van de Raad zijn door de arbeidsdeskundige de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid genoegzaam gemotiveerd. Vastgesteld kan worden dat de schatting hiermee op goede gronden berust en dat terecht WAZ-uitkering aan appellant is geweigerd.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en
J. Riphagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.E.M.J. Hetharie als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 november 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.