ECLI:NL:CRVB:2006:AZ4166

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2075 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. van Leeuwen
  • J.G. Treffers
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in hoger beroep inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2006 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 oktober 2005. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van appellant voor een WAO-uitkering afgewezen. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, maar de Raad verklaarde zich bij uitspraak van 25 juli 2006 onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. Appellant heeft hiertegen verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 27 oktober 2006 was appellant aanwezig, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was niet vertegenwoordigd.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat volgens artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet er geen hoger beroep mogelijk is tegen de uitspraak van de rechtbank in deze specifieke situatie. De Raad kan het appelverbod alleen doorbreken in gevallen van evidente schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant, waaronder de vermeende onjuiste beoordeling door de rechtbank en de bedrijfsvoering van het Uwv, niet voldoende waren om het appelverbod te doorbreken. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H. van Leeuwen als voorzitter, en de andere rechters J.G. Treffers en H.J. Simon. De griffier P.H. Broier was ook aanwezig bij de uitspraak, die openbaar werd uitgesproken.

Uitspraak

06/2075 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 oktober 2005, 04/3156 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 december 2006
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 25 juli 2006 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Tegen de uitspraak van de Raad van 25 juli 2006 heeft appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2006, waar appellant in persoon is verschenen en waar het Uwv - met voorafgaand bericht - zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarbij het verzet van appellant ongegrond is verklaard. Bij uitspraak van 25 juli 2006 heeft de Raad zich onbevoegd verklaard om van het door appellant ingestelde hoger beroep kennis te nemen.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder c, van de Beroepswet kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Awb. De aangevallen uitspraak is een dergelijke uitspraak en is derhalve volgens het toepasselijke procesrecht niet vatbaar voor hoger beroep.
Aan dit appelverbod kan de Raad naar vaste rechtspraak voorbijgaan indien in een geval sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
Een eventuele onjuiste inhoudelijke beoordeling door de rechtbank van het aan de aangevallen uitspraak ten grondslag liggende geschil kan op zichzelf geen grond vormen voor een doorbreking van het appèlverbod. Dit geldt evenzeer voor hetgeen appellant heeft aangevoerd over de bedrijfsvoering binnen het Uwv.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. van Leeuwen als voorzitter en J.G. Treffers en H.J. Simon. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.H. Broier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 december 2006.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) P.H. Broier.
MH