ECLI:NL:CRVB:2007:AZ6286
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van het Uwv over arbeidsongeschiktheid van appellante
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 7 juni 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als magazijnmedewerkster en fastfoodmedewerkster werkte, werd op 6 mei 2002 arbeidsongeschikt verklaard vanwege klachten aan haar rechter elleboog, schouder en polsen, alsook spanningsklachten. Het Uwv weigerde haar op 13 juni 2003 een WAO-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Na een bezwaarprocedure verklaarde het Uwv op 21 november 2003 het bezwaar ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de aan haar voorgehouden functies niet geschikt waren gezien haar klachten.
Tijdens de zitting op 1 december 2006 was appellante aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. G.P. de Vries, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door M.J.H. Maas. In een later besluit op 21 september 2006 wijzigde het Uwv zijn eerdere besluit en stelde de mate van arbeidsongeschiktheid vast op 15 tot 25%. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige C.H.J. De Vries - van Hulten voldoende onderbouwing bood voor de geschiktheid van de geselecteerde functies. De Raad concludeerde dat appellante in staat was om de functies productiemedewerker, aardappelsorteerder en samensteller te vervullen.
De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk, omdat appellante geen rechtens te beschermen belang meer had. Tevens werd het beroep tegen het besluit van 21 september 2006 ongegrond verklaard. Het Uwv werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het griffierecht. De uitspraak werd gedaan door J. Janssen, in tegenwoordigheid van griffier M.H.A. Uri, op 12 januari 2007.