ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7195

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/446 + 05 / 447 AAW + 05 / 448 + 05 / 450 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AAW/WAO-uitkering en terugvordering van te veel verstrekte uitkeringen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van wijlen [betrokkene] tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 17 december 2004. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de uitkeringen van betrokkene op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) te herzien en terug te vorderen. De rechtbank had eerder het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat betrokkene handelingen had verricht die duidden op een actieve rol binnen verschillende ondernemingen, wat leidde tot de conclusie dat haar uitkeringen niet langer gerechtvaardigd waren.

De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene, ondanks haar arbeidsongeschiktheid, inkomsten had genoten uit haar betrokkenheid bij de ondernemingen. De rechtbank had geoordeeld dat de aan betrokkene toegeschreven handelingen niet gemotiveerd waren weerlegd door de appellanten, en dat de Uwv op basis van de beschikbare informatie tot een redelijke conclusie was gekomen over de hoogte van de uitkeringen. In hoger beroep herhaalden appellanten hun grieven, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld en dat de gronden waarop de rechtbank haar beslissing had gebaseerd, ook voor de Raad overtuigend waren.

De Raad concludeerde dat de terugvordering van de te veel verstrekte uitkeringen door het Uwv gerechtvaardigd was, omdat betrokkene niet de vereiste openheid van zaken had gegeven over haar werkzaamheden en inkomsten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in tegenwoordigheid van de griffier hebben uitgesproken.

Uitspraak

05/446 + 05 / 447 AAW + 05 / 448 + 05 / 450 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
De erven en/of rechtverkrijgenden van wijlen [betrokkene], laatstelijk gewoond hebbend te Leerdam (hierna: appellanten),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 17 december 2004, 04/40 t/m 43, (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 januari 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. R. Vleugel, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 28 november 2006 heeft [echtgenoot] de Raad stukken toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2006. Appellanten zijn verschenen bij gemachtigden mr. Vleugel en Binneveld. Het Uwv heeft, zoals tevoren was bericht, zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
Met betrekking tot het binnen de termijn van 10 dagen bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden faxbericht overweegt de Raad als volgt.
De "Uitbreiding Memorie van Grieven" van 23 november 2006 beschouwt de Raad als een voor de zitting ingezonden pleitnotitie waarvan de Raad kennis heeft genomen.
De als bijlagen ingezonden stukken dateren alle van voor het jaar 2006.
Nu desgevraagd geen reden is gegeven waarom deze stukken niet eerder konden worden overgelegd, laat de Raad deze stukken, met uitzondering van die, welke al eerder in de procedure zijn overgelegd, buiten beschouwing. De Raad acht het onder deze omstandigheden accepteren van bedoelde stukken binnen meergenoemde termijn in strijd met de beginselen van een goede procesorde.
Het Uwv heeft bij besluit van 23 juli 2003, kenmerk: AW 09R 086.17.10.54.0, nr. 1, aan wijlen [betrokkene], verder: betrokkene, meegedeeld dat haar uitkeringen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) in verband met inkomsten uit arbeid met ingang van 1 januari 1995 worden uitbetaald naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
Bij besluit van 23 juli 2003, kenmerk: AW 09R 086.l7.10.54.0, nr. 2, heeft het Uwv aan betrokkene meegedeeld dat haar uitkeringen ingevolge de AAW en de WAO ingaande
1 januari 1996 niet meer worden uitbetaald, omdat deze vanwege de inkomsten uit arbeid worden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25% voor de AAW en minder dan 15% voor de WAO.
Bij besluit van 23 juli 2003, kenmerk: AW 09R 086.17.10.54.0 nr. 3, heeft het Uwv de uitkering ingevolge de WAO van betrokkene met ingang van 1 januari 1999 ingetrokken, omdat zij niet langer arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van deze wet.
Ten slotte heeft het Uwv bij besluit van 23 juli 2003 de te veel verstrekte uitkeringen over de periode van 1 augustus 1996 tot 1 juli 2003 ten bedrage van € 25.533,36 bruto van betrokkene teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft betrokkene bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 12 december 2003, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak waarin appellanten "eisers" en het Uwv "verweerder" worden genoemd, is daartoe het volgende overwogen:
"De rechtbank stelt als onweersproken vast dat aan betrokkene met ingang van
1 september 1992 een uitkering ingevolge de AAW/WAO is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een door verweerder ingesteld onderzoek is gebleken dat betrokkene als bestuurster/directrice/(enig) aandeelhoudster betrokken is geweest bij de ondernemingen "[onderneming 1]", "[onderneming 2]" en
"[onderneming 3]", alsmede dat zij binnen deze ondernemingen aan de voornoemde functies verbonden werkzaamheden heeft verricht. Ook de echtgenoot van betrokkene, [echtgenoot], aan wie eveneens een arbeidsongeschiktheidsuitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% werd verstrekt, heeft in diverse eigen bedrijven - waaronder de hiervoor genoemde ondernemingen - activiteiten ontplooid. De met de werkzaamheden verkregen inkomsten zijn niet aan verweerder gemeld.
Volgens de conclusies van het frauderapport zou de feitelijke leiding over de ondernemingen in handen zijn geweest van de echtgenoot van betrokkene. Voorts wordt gesteld dat betrokkene handelingen van met name organisatorische aard heeft verricht, zoals het (in opdracht laten) ondertekenen van belastingaangiftes, het voorzitten van een algemene vergadering van aandeelhouders en het verrichten van financiële transacties in het kader waarvan zij de onderneming bij de notaris vertegenwoordigde. Eisers hebben de aan betrokkene toegeschreven handelingen niet gemotiveerd weerlegd, zodat deze voldoende aannemelijk moeten worden geacht. De rechtbank kan het betoog van eisers dat betrokkene's bemoeienis met de ondernemingen zich beperkte tot het "zo nu en dan zetten van een handtekening onder stukken die haar door haar echtgenoot werden voorgehouden" dan ook niet volgen.
Het beroep van eisers op gewekte verwachtingen, voortkomend uit de brief van
13 januari 1997 van de arbeidsdeskundige, kan evenmin slagen. De rechtbank overweegt daartoe dat de arbeidsdeskundige zijn oordeel destijds heeft gebaseerd op de mededeling van betrokkene, vervat in haar brief van 3 april 1996, dat zij mede-eigenaresse was geworden van een reisbureau en als statutair directeur pro forma bij de Kamer van Koophandel stond ingeschreven, maar met de dagelijkse werkzaamheden geen bemoeienis had. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de echtgenoot van betrokkene, slechts na bij herhaling door verweerder daarom te zijn verzocht, summiere aanvullende informatie heeft verstrekt. Nu eerst in het kader van het fraudeonderzoek is gebleken dat betrokkene bij meerdere ondernemingen betrokken is geweest en welke positie zij daarin heeft gehad, kan worden geconcludeerd dat de verklaring van de arbeidsdeskundige op onjuiste en onvolledige informatie berustte en dat eisers aan diens brief derhalve geen gerechtvaardigde verwachtingen hebben mogen ontlenen.
De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat de werkzaamheden, die betrokkene ten behoeve van de ondernemingen heeft verricht, kunnen worden beschouwd als behorend bij de door haar uitgeoefende functies van directrice/(groot)aandeelhoudster en dat de aldus verkregen inkomsten als inkomsten uit arbeid worden aangemerkt.
De hoogte van deze inkomsten dient minimaal te worden vastgesteld op de gebruikelijke vergoeding voor de genoemde functies.
De omstandigheid dat thans niet meer is vast te stellen hoe de verdeling van de inkomsten heeft plaatsgevonden komt voor rekening van betrokkene, nu zij door verweerder niet te informeren over de door haar ontplooide activiteiten het risico heeft genomen dat achteraf onduidelijkheid zou ontstaan over de aard en de omvang van de werkzaamheden en de daaruit gegenereerde inkomsten.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gelijke toedeling van de inkomsten aan betrokkene en haar echtgenoot niet onredelijk. In dit kader merkt de rechtbank op dat eisers de door hen voorgestane verdeling op basis van 98% -2% niet nader hebben onderbouwd.
Het voorgaande leidt tot ongegrondverklaring van het beroep."
In hoger beroep hebben appellanten hun grieven goeddeels herhaald. In de "Uitbreiding Memorie van Grieven" van 23 november 2006 is aangevoerd dat appellanten ten onrechte niet over het volledige frauderapport met bijlagen hebben kunnen beschikken.
De Raad merkt die laatste grief, die eerst kort voor het onderzoek ter zitting van de Raad is aangevoerd en nauwelijks is onderbouwd, als tardief aan en laat deze buiten bespreking.
Voor het overige heeft de Raad in hetgeen namens appellanten in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gevonden om anders over het bestreden besluit te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan. Ook kan de Raad zich verenigen met de gronden waarop het oordeel van de rechtbank berust.
Voor de Raad staat vast dat betrokkene in de drie hiervoor vermelde besloten vennootschappen arbeid heeft verricht en daaruit inkomen heeft genoten. De omvang van de arbeid en de hoogte van het inkomen van betrokkene staan niet geheel onomstotelijk vast maar dat is nu juist een gevolg van het feit dat betrokkene (en haar echtgenoot) ten tijde van het verrichten van die arbeid en het ontvangen van die inkomsten geen volstrekte openheid van zaken tegenover het Uwv hebben gegeven, waartoe zij gehouden waren.
Hiervan uitgaande acht de Raad de door het Uwv in dit geval gevolgde berekening van de hoogte van het inkomen uit de besloten vennootschappen en de verdeling ervan tussen betrokkene en haar echtgenoot niet onredelijk. Voor het bestaan van een andere verdeling is van de kant van appellanten geen (begin van) bewijs aangedragen.
Wat betreft het beroep op de brief van 13 januari 1997 van de arbeidsdeskundige
R.H.M. Blankestein heeft de rechtbank terecht overwogen dat die arbeidsdeskundige bij het schrijven van de bewuste brief van een door betrokkene en haar echtgenoot gegeven onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en M.C.M. van Laar als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M. Gunter.
MR