ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7461
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- Rechtspraak.nl
Overschrijding beroepstermijn niet verschoonbaar; verzet ongegrond
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2006. De rechtbank had in die uitspraak het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de gestelde termijn was ingediend. Appellante heeft vervolgens verzet aangetekend tegen deze niet-ontvankelijkverklaring. Tijdens de zitting op 13 december 2006 heeft appellante aangevoerd dat zij niet had gerekend op de paasdagen en dat zij haar beroepschrift wilde laten controleren. Daarnaast heeft zij gesteld dat zij gehinderd werd door haar genezingsproces na een val van de trap.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de niet-ontvankelijkverklaring terecht was. Appellante was door de rechtbank gewezen op de beroepstermijn van zes weken en had de mogelijkheid om een voorlopig beroepschrift in te dienen ter bescherming van haar rechten. De Raad oordeelde dat de door appellante aangevoerde redenen niet voldoende waren om haar verzuim te rechtvaardigen. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van beroepschriften en de verantwoordelijkheid van appellanten om zich aan de gestelde termijnen te houden. De Centrale Raad van Beroep heeft hiermee een duidelijke lijn uitgezet over de gevolgen van het niet naleven van beroepstermijnen in bestuursrechtelijke procedures.