ECLI:NL:CRVB:2007:AZ7874
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C.W.J. Schoor
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. Appellant, die als chauffeur werkte, meldde zich op 10 mei 2000 ziek met gewrichts- en psychische klachten. Hij ontving vanaf 8 mei 2001 een WAO-uitkering, berekend op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. De rechtbank oordeelde dat de stelling van appellant dat hij meer beperkt was dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was weergegeven, niet medisch onderbouwd was. De rechtbank had geen twijfels over de deskundigheid van de betrokken artsen en concludeerde dat de eerdere inschatting van de belastbaarheid van appellant niet gewijzigd was.
In hoger beroep herhaalde de gemachtigde van appellant de eerder ingediende bezwaren. De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van rechter C.W.J. Schoor, oordeelde dat er geen aanleiding was om de medische grondslag van het bestreden besluit te betwisten. De Raad merkte op dat de verklaringen van appellant over zijn jichtaanvallen niet in lijn waren met eerdere verklaringen en dat de jichtaanvallen niet van zodanige aard waren dat deze de belastbaarheid van appellant significant beïnvloedden. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank over het vertrouwensbeginsel en concludeerde dat het bestreden besluit in rechte standhield.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van griffier C.D.A. Bos en vond plaats op 16 januari 2007. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd werd.