ECLI:NL:CRVB:2007:AZ9987
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. Bolt
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WW-uitkering door eigen toedoen verloren passende arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WW-uitkering van appellant, die zijn werk als tweede assistent manager in opleiding bij een werkgever heeft verlaten. Appellant ontving vanaf 1 februari 2005 een herleefde WW-uitkering en trad op 1 april 2005 in dienst bij de werkgever. Tijdens de proeftijd nam hij op 5 april 2005 ontslag. Het Uwv beëindigde de WW-uitkering per 4 april 2005, omdat appellant passende arbeid door eigen toedoen had verloren. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde zijn bezwaren ongegrond.
De rechtbank Breda verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn verplichting om te voorkomen dat hij werkloos was door geen passende arbeid te behouden. De rechtbank vond dat de werkzaamheden die appellant in de inwerkperiode verrichtte, niet bepalend waren voor de functie van tweede assistent manager in opleiding. Appellant had de mogelijkheid om zijn functie te vervullen, maar had door ontslag te nemen deze kans laten liggen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de functie van tweede assistent manager in opleiding als passende arbeid moest worden aangemerkt. Appellant had niet aangetoond dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld in de besluitvorming. De Raad concludeerde dat appellant door zijn ontslag niet voldeed aan de verplichtingen uit de Werkloosheidswet, en bevestigde de beëindiging van de WW-uitkering.