ECLI:NL:CRVB:2007:BA0113
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van de hoogte van de WW-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Het Uwv had appellant op 7 maart 2005 een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) toegekend, ingaande 27 januari 2005. Appellant was van mening dat de hoogte van zijn uitkering te laag was vastgesteld, omdat deze gebaseerd was op een dagloon dat hij niet juist achtte. Hij had eerder een uitkering ontvangen krachtens de Ziektewet en vond dat de WW-uitkering niet in lijn was met zijn eerdere uitkering.
De rechtbank oordeelde dat het dagloon reeds was vastgesteld bij een eerder besluit van 2 oktober 2003 en dat appellant hiertegen niet meer kon opkomen. Appellant ging in hoger beroep, maar verscheen niet ter zitting. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. A.J.G. Lindeman. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het bezwaarschrift uitsluitend gericht was tegen de hoogte van het dagloon, dat al eerder was vastgesteld. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond.
De Raad besloot dat het Uwv het door appellant gestorte griffierecht van € 142,-- moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 15 februari 2007 door G. van der Wiel, in tegenwoordigheid van griffier D. Olthof. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.