ECLI:NL:CRVB:2007:BA2002

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5876 WAZ, 06/7337 WAZ-vv
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in WAZ-zaak met betrekking tot medische grondslag en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 maart 2007 uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. Verzoeker had een verzoek om voorlopige voorziening ingediend in verband met zijn afwijzing voor een WAZ-uitkering. De rechtbank had op 12 september 2006 in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen. Tijdens de zitting op 19 maart 2007 zijn partijen niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen reden was voor nader onderzoek, omdat dit niet zou bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Verzoeker voerde aan dat hij sinds december 2001 geen inkomen meer had en dat het Uwv ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn kansen op de arbeidsmarkt. Hij betoogde dat zijn medische keuring niet adequaat was en dat er geen medische informatie was opgevraagd bij zijn hartspecialist. De voorzieningenrechter heeft echter geconcludeerd dat de medische grondslag van het besluit niet onjuist was en dat er geen grond was om de afwijzing van de WAZ-uitkering onrechtmatig te achten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

06/5876 WAZ, 06/7337 WAZ-vv
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 september 2006, 06/1089 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 maart 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 maart 2007. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank er aan voorbij gaat dat hij sinds december 2001 geen inkomen meer heeft kunnen verwerven. Evenals in beroep heeft verzoeker benadrukt dat er door het Uwv ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn kansen op de arbeidsmarkt, dat zijn medische keuring niet veel voorstelde en dat er geen medische informatie is opgevraagd bij de hartspecialist. Verzoeker heeft er op gewezen dat hij jarenlang premie heeft betaald en is van mening dat hij recht heeft op een uitkering nu hij niet meer in staat is om te werken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De voorzieningenrechter is met de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, dan wel dat die grondslag voor onjuist moet worden gehouden, en stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank ter zake.
Verzoeker heeft het hoger beroep niet onderbouwd met medische gegevens waaruit moet worden opgemaakt dat de verzekeringsartsen een onjuiste inschatting hebben gemaakt van zijn mogelijkheden.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van verzoeker met betrekking tot zijn gezondheidstoestand en mogelijkheden om arbeid te verrichten kan de voorzieningenrechter niet dat gewicht toekennen dat verzoeker daaraan gehecht wil zien.
De voorzieningenrechter merkt ten slotte op dat, hoewel verzoeker uitvoerig heeft betoogd dat hij de beoordeling als zeer onrechtvaardig ervaart, er, gelet op het feit dat hij volgens de op de relevante datum geldende wet- en regelgeving (de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen) is beoordeeld, geen grond is om de weigering van het Uwv om verzoeker in aanmerking te brengen voor een WAZ-uitkering onrechtmatig te achten. Aan het feit dat verzoeker jarenlang premies heeft betaald voor zijn verzekering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en later voor de WAZ kan op zichzelf niet het recht op uitkering worden ontleend.
Gezien het hiervoor overwogene komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Verzoekers verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb dient in verband hiermee te worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet, gelet op het vorenstaande, voorts geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.
TM