ECLI:NL:CRVB:2007:BA6078
Centrale Raad van Beroep
- Voorlopige voorziening
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang
In deze zaak heeft verzoekster, bijgestaan door M.R.M. Manders, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de intrekking van bijstandsverlening door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De intrekking vond plaats op 15 september 2005, omdat verzoekster haar inlichtingenverplichting niet was nagekomen. Het College had verzocht om bepaalde documenten van een stichting waar verzoekster voorzitter van was, maar deze waren niet overgelegd.
De voorzieningenrechter heeft op 15 mei 2007 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 24 april 2007 is verzoekster verschenen, terwijl het College vertegenwoordigd was door F.H.W. Fris. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen sprake was van een spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat het geschil zich beperkte tot een afgesloten periode en dat er geen aanwijzingen waren dat verzoekster door het uitblijven van bijstandsverlening in financiële problemen verkeerde.
De voorzieningenrechter heeft de relevante wetgeving, waaronder artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, in overweging genomen. Hij concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De voorzieningenrechter heeft geen grond gevonden voor het oordeel dat er sprake was van spoedeisend belang, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.