ECLI:NL:CRVB:2007:BA6713
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor gedetineerde wegens detentie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die tot 1 juli 2005 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze uitkering werd beëindigd vanwege zijn detentie. Op 2 september 2005 vroeg appellant bijzondere bijstand aan voor de doorbetaling van zijn vaste woonlasten, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch wees deze aanvraag af op grond van zijn gedetineerd zijn. Het College verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad stelde vast dat volgens artikel 13, eerste lid, van de WWB geen recht op bijstand bestaat voor personen die rechtens hun vrijheid zijn ontnomen. Dit geldt zowel voor algemene als bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat er geen grond was om in dit geval anders te oordelen. Bovendien was er geen acute noodsituatie die het College zou verplichten om bijstand te verlenen op basis van artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad wees erop dat er geen objectieve grond was voor de verwachting dat appellant na zijn detentie snel in vrijheid zou worden gesteld, en dat hij bovendien een gevangenisstraf van 12 maanden had gekregen.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, op 5 juni 2007.