ECLI:NL:CRVB:2007:BA6713

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4099 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor gedetineerde wegens detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die tot 1 juli 2005 een bijstandsuitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze uitkering werd beëindigd vanwege zijn detentie. Op 2 september 2005 vroeg appellant bijzondere bijstand aan voor de doorbetaling van zijn vaste woonlasten, maar het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch wees deze aanvraag af op grond van zijn gedetineerd zijn. Het College verklaarde het bezwaar tegen deze afwijzing ongegrond, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad stelde vast dat volgens artikel 13, eerste lid, van de WWB geen recht op bijstand bestaat voor personen die rechtens hun vrijheid zijn ontnomen. Dit geldt zowel voor algemene als bijzondere bijstand. De Raad concludeerde dat er geen grond was om in dit geval anders te oordelen. Bovendien was er geen acute noodsituatie die het College zou verplichten om bijstand te verlenen op basis van artikel 16, eerste lid, van de WWB. De Raad wees erop dat er geen objectieve grond was voor de verwachting dat appellant na zijn detentie snel in vrijheid zou worden gesteld, en dat hij bovendien een gevangenisstraf van 12 maanden had gekregen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, op 5 juni 2007.

Uitspraak

06/4099 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 20 juni 2006, 05/4525 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant en [naam vader] heeft mr. H.M.S. Cremers, advocaat te Berlicum, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellanten en hun gemachtigde zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Jacobs, werkzaam bij de gemeente
’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontving tot 1 juli 2005 een bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Deze uitkering is bij besluit van 4 augustus 2005 met ingang van 1 juli 2005 beëindigd (lees: ingetrokken) wegens verblijf in detentie. Op 2 september 2005 is namens appellant bijzondere bijstand aangevraagd voor doorbetaling van de vaste (woon)lasten. Bij besluit van 20 september 2005 heeft het College deze aanvraag afgewezen op de grond dat appellant is gedetineerd.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het College het tegen het besluit van 20 september 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 6 december 2005 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep hebben appellant en zijn vader ([naam vader]) zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daartoe is - samengevat - aangevoerd dat appellant bij vroegtijdig of voorwaardelijk ontslag uit detentie, zonder eigen woonruimte, een bedreiging voor zijn ouders en directe woonomgeving zou vormen.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat het hoger beroep, voor zover dat namens [naam vader] is ingesteld, niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien deze niet kan worden beschouwd als een persoon met een bij het besluit tot afwijzing van de bijstand rechtstreeks betrokken belang.
De Raad overweegt voorts dat ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB geen recht op bijstand heeft degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Naar vaste rechtspraak ten aanzien van het gelijkluidende artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw) ziet dit voorschrift zowel op algemene als op bijzondere bijstand. De Raad ziet geen grond hierover voor de toepassing van de WWB anders te oordelen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WWB kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 2.2 bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat het college eerst dan bevoegd is met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB bijstand te verlenen indien in concreto vaststaat dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
Naar het oordeel van de Raad heeft zich een dergelijke situatie in het geval van appellant niet voorgedaan. Allereerst bestond geen objectieve grond voor een gerechtvaardigde verwachting dat appellant na zijn detentie per 1 juli 2005 op korte termijn (voorwaardelijk) in vrijheid zou worden gesteld. Voorts is hij bij vonnis van de strafkamer van de rechtbank van 3 januari 2006 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden en terbeschikkinggesteld met bevel tot verpleging. Dat de ouders van appellant de door hem verschuldigde huursom voor het adres [adres] om hen moverende redenen nog tot medio oktober 2005 hebben voldaan en dat de huurovereenkomst eerst op 23 februari 2006 door de kantonrechter is ontbonden kan hier niet aan afdoen. Een en ander brengt mee dat het College niet de bevoegdheid toekwam het verzoek om bijzondere bijstand op grond van artikel 16, eerste lid, van de WWB in te willigen.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep van [naam vader] niet-ontvankelijk;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.
RB1505