ECLI:NL:CRVB:2007:BA7120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4993, 04/5663 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Uwv over arbeidsongeschiktheid en WAO-schatting

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 augustus 2004, waarin het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 20 februari 2004 werd aangevochten. Dit besluit handhaafde de verlaging van de WAO-uitkering van appellant naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35% met ingang van 28 oktober 2003. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met bepalingen over proceskosten en griffierecht.

In hoger beroep heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.J.G. Voets, zijn bezwaren tegen het besluit van het Uwv verder toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M. Diekema. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2007 uitspraak gedaan. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit door de rechtbank werd aanvaard, maar dat onvoldoende was toegelicht dat de functie van productiemedewerker geschikt was voor appellant. Het Uwv heeft vervolgens het bezwaar van appellant gegrond verklaard en de WAO-uitkering verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.

De Raad heeft de beroepsgronden van appellant besproken in het licht van het besluit van 26 augustus 2004. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in overeenstemming had gebracht met eerdere rapportages, maar dat het Uwv geen bevredigende verklaring had gegeven voor de beperkingen op bepaalde FML-aspecten. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, voldeed aan de opleidingseisen voor de geduide functies en dat het besluit van 26 augustus 2004 onvoldoende gemotiveerd was. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-.

De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier W.R. de Vries.

Uitspraak

04/4993 en 04/5663 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 5 augustus 2004, 04/631 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep doen instellen door mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem. Van de zijde van appellant is schriftelijk gereageerd op het verweerschrift van het Uwv en de nadien door hem ingezonden stukken.
Het Uwv heeft tevens ingezonden een ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 26 augustus 2004, een nadere arbeidskundige rapportage van
15 maart 2005 en de resultaten van nieuw arbeidskundig onderzoek naar aanleiding van de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diekema.
II. OVERWEGINGEN
Het inleidende beroep richt zich tegen het besluit van het Uwv van 20 februari 2004 (het bestreden besluit) waarbij hij heeft gehandhaafd zijn besluit van 29 september 2003 tot de verlaging van de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 28 oktober 2003 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellant, met bepalingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daartoe heeft de rechtbank overwogen samengevat, dat weliswaar de medische grondslag van het bestreden besluit door haar wordt aanvaard, maar dat onvoldoende is toegelicht dat de functie van productiemedewerker (SBC 111172) voor appellant geschikt is.
Met het besluit van 26 augustus 2004 heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en het besluit van 29 september 2003 in zoverre herroepen dat de WAO-uitkering van appellant per 28 oktober 2003 wordt verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Hierbij is onder meer de functie productiemedewerker komen te vervallen.
Het besluit van 26 augustus 2004 vormt een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het inleidende beroep wordt geacht zich hiertegen mede te richten.
De beroepsgronden kan en zal de Raad bespreken in verband met het besluit van 26 augustus 2004. Appellant heeft geen belang bij een afzonderlijke beoordeling van zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank betreffende het besluit van 20 februari 2004 en dat zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
In hoger beroep heeft de verzekeringsarts de FML in overeenstemming gebracht met de beperkingen zoals deze al eerder bleken uit de verzekeringsgeneeskundige rapportages. Appellant heeft in hoger beroep twee verzekeringsgeneeskundige rapportages overgelegd, die zien op de situatie in 2006. Hij heeft terecht opgemerkt dat, ondanks een verbetering in zijn gezondheidstoestand, in tegenstelling tot eerder thans wordt uitgegaan van beperkingen op de FML-aspecten 1.9.6 en 1.9.7. Voor dat verschil is van de zijde van het Uwv geen bevredigende verklaring gegeven.
Aan de hand van de gewijzigde FML heeft de bezwaararbeidskundige opnieuw een onderzoek ingesteld naar de functies die appellant ondanks de voor hem geldende medische beperkingen zou kunnen verrichten. In zijn rapportage van 13 april 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige naar het oordeel van de Raad overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid in een voldoende aantal van de eerder als geschikt aan appellant voorgehouden functies binnen de grenzen van de gewijzigde FML blijft. Ook de schijnbare overschrijdingen zijn daarbij genoegzaam toegelicht. Het theoretische loonverlies is daarbij becijferd op ruim 37%. Appellant is terecht ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%.
Anders dan appellant heeft betoogd, doet hieraan niet af als ook op de FML-aspecten 1.9.6 en 1.9.7 sprake is van beperkingen, nu op die aspecten geen bijzondere belasting in de geduide functies voorkomt.
De Raad is van oordeel dat appellant, anders dan gesteld, met de door hem genoten opleiding voldoet aan voor de geduide functies gestelde opleidingseisen.
Eerst hangende het geding in hoger beroep is het besluit van 26 augustus 2004 van een voldoende draagkrachtige motivering voorzien. Hierin vindt de Raad aanleiding om het zich tot dat besluit uitstrekkende beroep gegrond te verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb te vernietigen. De Raad ziet daarbij tevens aanleiding om onder toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het besluit van 26 augustus 2004 in stand te laten.
De Raad zal het Uwv veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep wegens de hem verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2004 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 26 augustus 2004 in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht ad € 102,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2007.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.