ECLI:NL:CRVB:2007:BA7289

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/5820 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift door betrokkene

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant) tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 28 september 2006. De rechtbank had geoordeeld dat appellant de brief van 12 juli 2005 had moeten aanmerken als een bezwaarschrift tegen het op 5 juli 2005 bekendgemaakte primaire besluit. Appellant had betrokkene niet ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij het indienen van het bezwaarschrift. De rechtbank concludeerde dat betrokkene tijdig bezwaar had gemaakt en dat het bestreden besluit van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de brief van 12 juli 2005 niet als bezwaarschrift kan worden aangemerkt, omdat deze enkel een verzoek om informatie betrof. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 april 2007, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. W. Zwanink. Betrokkene was niet aanwezig. De Raad heeft overwogen dat de brief van 12 juli 2005 niet kan worden aangemerkt als een bezwaarschrift en dat er geen sprake was van tijdige indiening van bezwaar.

De Raad heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de aangevallen uitspraak vernietigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene tijdig bezwaar had gemaakt. De Raad heeft het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door B.J. van der Net, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, op 16 mei 2007.

Uitspraak

06/5820 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 september 2006, 06/824 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
[betrokkene], gevestigd te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 16 mei 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 19 april 2007, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, terwijl betrokkene bij die gelegenheid niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of appellant betrokkene bij besluit van 3 januari 2006 op juiste gronden niet ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat betrokkene bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8; 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs geoordeeld kan worden dat betrokkene niet in verzuim is geweest.
De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant de brief van 12 juli 2005 had moeten aanmerken als een bezwaarschrift gericht tegen het op 5 juli 2005 bekendgemaakte primaire besluit, omdat uit de inhoud van de brief van 12 juli 2005 op te maken was dat betrokkene het niet eens was met de opgelegde boete. Op grond hiervan komt de rechtbank tot de conclusie dat betrokkene tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het op 5 juli 2005 bekendgemaakte primaire besluit en dat appellant bij het bestreden besluit het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen en zich uitgesproken omtrent het griffierecht.
In hoger beroep heeft appellant aangegeven zich niet te kunnen vinden in het oordeel van de rechtbank dat de brief van 12 juli 2005 is aan te merken als bezwaarschrift. Voor zover er al gesproken kan worden van een bezwaarschrift in de zin van de Awb kan die, naar de mening van appellant, gelet op de inhoud niet anders dan gericht zijn tegen de nota van 11 juli 2005, betreffende de aanvullende definitieve premie over 2003.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat betrokkene tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit. Met appellant is de Raad van oordeel dat niet binnen de wettelijk voorgeschreven bezwaartermijn bezwaar is gemaakt, terwijl de brief van 12 juli 2005 niet kan worden aangemerkt als het bezwaarschrift gericht tegen het op 5 juli 2005 bekend gemaakte besluit. Naar het oordeel van de Raad betreft de brief van 12 juli 2005 slechts een verzoek om informatie ten aanzien van de op 11 juli 2005 verzonden aanvullende definitieve premienota over het jaar 2003. Voor dit oordeel vindt de Raad steun in het beroepschrift van betrokkene waarin onder punt 9 is aangegeven dat op 12 juli 2005 een kort briefje aan appellant is gezonden met het verzoek om uitleg over de op 11 juli 2005 gedateerde factuur. Betrokkene heeft dit herhaald - zij het in andere bewoordingen - bij brief van 27 augustus 2005 en nogmaals in haar schrijven van
28 december 2005.
Voorts ziet de Raad geen aanleiding om - zoals namens betrokkene in hoger beroep is verzocht - dit geding op een andere wijze dan bij deze uitspraak af te doen.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. De Raad zal het inleidend beroep alsnog ongegrond verklaren.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 mei 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) R.E. Lysen.
PR/110507