ECLI:NL:CRVB:2007:BA7532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Intrekking van de verplichting tot arbeidsinschakeling zonder medische beperkingen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch ongegrond werd verklaard. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke intrekking van de ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling. Het College had op 9 juni 2005 besloten dat appellant, op basis van een advies van de bedrijfsarts K. van Zwol, geen medische beperkingen had voor werk of een reïntegratietraject. Appellant stelde dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om te werken, maar kon deze stelling niet onderbouwen met concrete medische gegevens.
Tijdens de zitting op 24 april 2007 was appellant niet aanwezig, maar het College werd vertegenwoordigd door J. van Kersen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te werken. De Raad merkte op dat appellant wel degelijk kon worden gevraagd om medewerking te verlenen aan een reïntegratietraject, en dat er geen dringende redenen waren om de intrekking van de ontheffing niet door te laten gaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College bevoegd was om de (gedeeltelijke) intrekking van de ontheffing door te voeren. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, op 5 juni 2007.