ECLI:NL:CRVB:2007:BA7532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4161 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de verplichting tot arbeidsinschakeling zonder medische beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2006, waarin het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch ongegrond werd verklaard. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en had bezwaar gemaakt tegen de gedeeltelijke intrekking van de ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling. Het College had op 9 juni 2005 besloten dat appellant, op basis van een advies van de bedrijfsarts K. van Zwol, geen medische beperkingen had voor werk of een reïntegratietraject. Appellant stelde dat hij door gezondheidsproblemen niet in staat was om te werken, maar kon deze stelling niet onderbouwen met concrete medische gegevens.

Tijdens de zitting op 24 april 2007 was appellant niet aanwezig, maar het College werd vertegenwoordigd door J. van Kersen. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en voegde daaraan toe dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om te werken. De Raad merkte op dat appellant wel degelijk kon worden gevraagd om medewerking te verlenen aan een reïntegratietraject, en dat er geen dringende redenen waren om de intrekking van de ontheffing niet door te laten gaan.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het College bevoegd was om de (gedeeltelijke) intrekking van de ontheffing door te voeren. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van griffier L. Jörg, op 5 juni 2007.

Uitspraak

06/4161 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 mei 2006, 05/3401 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 5 juni 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2007. Appellant is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van Kersen, werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 9 juni 2005 heeft het College de aan appellant verleende ontheffing van de verplichting tot arbeidsinschakeling met ingang van die datum gedeeltelijk ingetrokken, met dien verstande dat deze verplichting (voorlopig) voor maximaal
20 uur per week geldt. Het College heeft zich daarbij gebaseerd op een advies van de aan WOSM verbonden bedrijfsarts
K. van Zwol van 4 mei 2005. Deze arts heeft appellant onderzocht en is op basis daarvan tot de conclusie gekomen dat er bij appellant geen medische beperkingen zijn voor werk of een toeleidingstraject naar werk. Bij de begeleiding van appellant dient volgens deze bedrijfsarts wel rekening gehouden te worden met de geringe motivatie van appellant om te gaan werken.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2005 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 september 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer als volgt overwogen (waarbij voor eiser en verweerder dient te worden gelezen appellant en het College):
“De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op hetgeen eiser ter hoorzitting op 6 september 2005 heeft aangevoerd, niet is gebleken dat het rapport van bedrijfsarts K. van Zwol niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Nu eiser geen medische informatie heeft overgelegd die aanleiding geeft tot twijfel aan de bevindingen van deze arts, dan wel informatie die een onderbouwing geeft voor zijn aangevoerde medische klachten, gaat de rechtbank er van uit dat de arts de medische beperkingen van eiser juist heeft ingeschat en dat op basis daarvan aan hem de in het geding zijnde arbeidsverplichtingen konden worden opgelegd.”
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Hij voegt daaraan nog toe dat appellant - ook in hoger beroep - zijn stelling dat hij als gevolg van gezondheidsproblemen in het geheel niet in staat is om te werken niet met concrete objectieve medische gegevens heeft onderbouwd. De Raad merkt voorts op dat niet valt in te zien dat van appellant niet ten minste kan worden gevergd dat hij medewerking verleent aan een op de persoon van appellant toegesneden reïntegratietraject.
Nu zich derhalve geen dringende redenen als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de WWB hebben voorgedaan, was het College niet bevoegd de (gedeeltelijke) intrekking van de eerder verleende ontheffing achterwege te laten.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2007.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) L. Jörg.