ECLI:NL:CRVB:2007:BA8595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- D.J. van der Vos
- J. Riphagen
- A.T. de Kwaasteniet
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de mate van haar arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld. Appellante, die sinds 1999 ziek is door psychische klachten, ontvangt sinds 2000 een WAO-uitkering. Het Uwv had in een eerder besluit de arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 65 tot 80%, maar na een herbeoordeling in 2005 werd dit besluit opnieuw ter discussie gesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juni 2007 uitspraak gedaan in deze zaak.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de periode van 19 augustus 2003 tot 7 april 2004 een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80% had. Dit oordeel is gebaseerd op rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, die de beperkingen van appellante in kaart hebben gebracht. De Raad oordeelt dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld, en dat de eerdere besluiten van het Uwv, die de arbeidsongeschiktheid van appellante verlaagden, onterecht waren.
De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en vernietigt het besluit van het Uwv van 16 augustus 2005. Tevens herroept de Raad de eerdere besluiten van 12 februari 2004 en 29 maart 2004, en stelt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vast op 65 tot 80%. De Raad veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 644,-. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de uitkering van appellante en bevestigt haar recht op een WAO-uitkering op basis van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid.