ECLI:NL:CRVB:2007:BA9709

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1570 AW, 06/1571 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • R. Kooper
  • B.W.N. de Waard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van disciplinaire straf van ongevraagd ontslag wegens nevenwerkzaamheden en plichtsverzuim

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die ongevraagd ontslag heeft gekregen van zijn functie als hoofd van de afdeling bij het waterschap Zeeuws-Vlaanderen. De disciplinaire straf werd opgelegd vanwege het verrichten van nevenwerkzaamheden en deelname aan leveringen ten behoeve van de openbare dienst, wat werd gekwalificeerd als ernstig plichtsverzuim. De rechtbank Middelburg had eerder het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. Tijdens de zitting op 31 mei 2007 was de appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het bestuur werd vertegenwoordigd door twee advocaten en een medewerker van het waterschap.

De Raad verwijst naar de feiten en omstandigheden zoals uiteengezet in de aangevallen uitspraak en concludeert dat de rechtbank terecht oordeelde dat de aan appellant verweten gedragingen als ernstig plichtsverzuim moeten worden gekwalificeerd. De Raad stelt vast dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn handelen met instemming van zijn leidinggevenden was. De Raad benadrukt dat van een ambtenaar op het niveau van de appellant verwacht mag worden dat hij expliciete toestemming vraagt voor zijn activiteiten, en dat de omstandigheid dat het sectorhoofd geen disciplinaire straf heeft gekregen, de straf van de appellant niet onhoudbaar maakt.

De Raad concludeert dat de opgelegde straf niet onevenredig is aan de verweten gedragingen, aangezien de appellant de schijn van belangenverstrengeling heeft gewekt en de integriteit van de medewerkers van het waterschap in ernstige mate heeft geschonden. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en openbaar uitgesproken op 5 juli 2007.

Uitspraak

06/1570 AW
06/1571 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 31 januari 2006, 05/347 en 05/348 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het Dagelijks Bestuur van het waterschap Zeeuws-Vlaanderen (hierna: bestuur)
Datum uitspraak: 5 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. R.M.A. Lensen, advocaat te Terneuzen. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Minderhoud, advocaat te Middelburg, en
F.C.M. de Vries, werkzaam bij het waterschap Zeeuws-Vlaanderen (hierna: waterschap).
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreid overzicht van de hier van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant was bij het waterschap hoofd van de afdeling [naam a[naam sector]. Wegens hem verweten ernstig plichtsverzuim, bestaande in het overtreden van de artikelen 7.2.5 en 7.2.6 van de Sectorale Arbeidsvoorwaarden Waterschapspersoneel betreffende het verrichten van nevenwerkzaamheden en het deelnemen aan leveringen ten behoeve van de openbare dienst, is hem de disciplinaire straf van ongevraagd ontslag opgelegd. Na bezwaar is dit ontslag gehandhaafd bij het bestreden besluit van 22 maart 2005.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft de kwalificatie van de aan appellant verweten en op zichzelf door hem niet betwiste feitelijke gedragingen als ernstig plichtsverzuim juist geacht en de straf daaraan niet onevenredig. Mede op basis van ter zitting afgelegde getuigenverklaringen heeft de rechtbank de stelling van appellant dat zijn handelen de instemming had van zijn leidinggevenden, in het bijzonder van het hoofd van de sector [naam sector], verworpen. Zij heeft voorts geoordeeld dat appellant, ondanks de niet vlekkeloze handelwijze van het bestuur bij de inzage door appellant in computerbestanden, niet in zijn verdediging is geschaad.
3. De Raad kan zich verenigen met hetgeen de rechtbank heeft beslist en - uitvoerig - heeft overwogen. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt hij nog het volgende.
3.1. De deels te volgen kritiek van appellant op de hem door het bestuur geboden mogelijkheid om inzage te krijgen in de, al dan niet elektronische, correspondentie tussen hem en zijn sectorhoofd over de door appellant verrichte nevenwerkzaamheden en leveringen aan het waterschap, leidt niet tot de gevolgtrekking dat het sectorhoofd zijn instemming heeft gegeven aan die activiteiten van appellant. En zelfs indien daarvan in zekere mate gesproken zou kunnen worden, leidt dat niet tot de conclusie dat niet gezegd kan worden dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Van een ambtenaar van het niveau en in de positie van appellant mag immers worden verwacht dat hij voor activiteiten als door hem verricht uitdrukkelijke instemming vraagt aan zijn bevoegd gezag en niet volstaat met min of meer informele bespreking van een en ander met slechts zijn naasthogere chef.
3.2. De omstandigheid dat aan meergenoemd sectorhoofd niet een disciplinaire straf is opgelegd, maakt de aan appellant opgelegde straf niet onhoudbaar. Aan dit sectorhoofd is door het bestuur geen enkel plichtsverzuim verweten en niet aannemelijk is dat door dit hoofd soortgelijke activiteiten zijn verricht als aan appellant verweten. Een (eventuele) wetenschap van het sectorhoofd van (sommige van) de aan appellant verweten gedragingen ontneemt aan die gedragingen niet de strafwaardigheid.
3.3. De straf is niet onevenredig aan de appellant verweten gedragingen. Niet alleen heeft appellant de schijn van belangenverstrengeling gewekt, door zijn handelwijze is een daadwerkelijke vermenging van persoonlijke belangen en waterschapsbelangen ontstaan. Appellant heeft de onder 1.2. vermelde voorschriften, die tot doel hebben dat de medewerkers van de openbare dienst van het waterschap integer zijn, in ernstige mate geschonden.
4. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en R. Kooper en B.W.N. de Waard als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.A. Huizer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) R.A. Huizer.