06/6223 AW en 06/6942 AW-VV
als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 oktober 2006, 05/3191 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 8 februari 2007
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2007. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Th. Tanja, werkzaam bij de politieregio Amsterdam-Amstelland. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.E.M. Vermeij, advocaat te Haarlem.
1.1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Betrokkene was vanaf 1998 werkzaam als medewerker algemene administratieve ondersteuning bij district 7, wijkteam [naam wijkteam], van de politieregio Amsterdam-Amstelland. Op 18 februari 2003 is betrokkene uitgevallen wegens ziekte. In maart 2003 heeft hij zijn eigen werkzaamheden nog enkele dagen gedeeltelijk verricht. In het kader van re-integratie heeft hij eind september 2003 ongeveer drie maal vier uur per week lichte administratieve werkzaamheden verricht bij wijkteam Remmerdenplein.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft betrokkene met ingang van 20 februari 2004 voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt verklaard in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
In april en mei 2004 heeft betrokkene voor een aantal uren lichte administratieve werkzaamheden verricht bij wijkteam Flierbosdreef. Wegens ziekte van betrokkene is deze re-integratie beëindigd.
1.3. Op verzoek van verzoeker is op 30 september 2004 een zogenoemd functieongeschiktheidsadvies uitgebracht. In dat advies is vermeld dat betrokkene op de voorgenomen ontslagdatum, 20 februari 2005, twee jaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn functie van administratief medewerker wegens ziekte en dat hij dat naar verwachting ook nog zal zijn zes maanden na die datum.
1.4. Bij besluit van 24 december 2004 heeft verzoeker aan betrokkene met ingang van
20 februari 2005 ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie (hierna: Barp).
1.5. Het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit is bij besluit van 10 juni 2005 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en verzoeker opgedragen en nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen. Tevens zijn bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht gegeven. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verzoeker in strijd met artikel 94, derde lid, aanhef en onder c, van het Barp, onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever passende arbeid voorhanden was. De rechtbank acht, anders dan verzoeker, de mogelijkheid van betrokkene om passende werkzaamheden te verrichten niet louter hypothetisch, gezien het feit dat betrokkene door het Uwv voor 65 tot 80% arbeidsongeschikt is verklaard en er dus sprake is van een restcapaciteit. Met het aanbieden van werk, in het kader van de re-integratie, in twee administratieve functies heeft verzoeker niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht, mede gelet op het feit dat betrokkene juist ongeschikt is verklaard voor dat werk.
3. Verzoeker heeft in hoger beroep gesteld dat de aangevallen uitspraak evident onjuist is en hij zich wel voldoende heeft ingespannen om passende arbeid voor betrokkene te vinden. Verzoeker meent dat het zoeken naar een externe passende functie louter hypothetisch is, gelet op de beperkingen van betrokkene. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen. De aangevallen uitspraak laat volgens verzoeker slechts ruimte voor herstel van het dienstverband en verzoeker zal dan een nieuw onderzoek moeten verrichten naar passende arbeid, die er volgens hem niet is.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
4.3. De voorzieningenrechter onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat is gebaseerd. Gelet op hetgeen door partijen in hoger beroep is aangevoerd overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt.
4.3.1. Tussen partijen is in geschil of verzoeker voldaan heeft aan de verplichting om op grond van artikel 94, derde lid, aanhef en onder c, van het Barp, voorafgaand aan het ontslag van betrokkene wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, zorgvuldig te onderzoeken of binnen het gezagsbereik van het bevoegd gezag of bij een andere werkgever passende arbeid voor betrokkene voorhanden was.
4.3.2. Volgens vaste jurisprudentie (CRvB 13 september 2001, LJN AD 5013 en TAR 2001, 157, en CRvB 1 juni 2006, LJN AX8836 en TAR 2006, 170) is de Raad met betrekking tot bepalingen als artikel 94, derde lid, van het Barp van oordeel dat, mede gezien de diep ingrijpende gevolgen die een ontslag in verband met arbeidsongeschiktheid voor de betrokkene met zich brengt, die bepalingen door het desbetreffende bestuursorgaan nauwgezet in acht dienen te worden genomen.
Naar de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 juli 2003, LJN AI0622 en TAR 2004, 19, is het denkbaar dat van een herplaatsingsonderzoek wordt afgezien in de situatie waarin het verrichten van arbeid door iemand die volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO, vanwege zijn gezondheidstoestand als louter hypothetisch moet worden beschouwd.
4.3.3. De voorzieningenrechter overweegt dat de verzekeringsarts van het Uwv in de Kritische Functionele Mogelijkheden Lijst van 13 januari 2004 de resterende functionele mogelijkheden van betrokkene heeft vermeld. Met inachtneming van die mogelijkheden is betrokkene geschikt geacht voor de voorbeeldfuncties bode bezorger, productiemedewerker textiel en inpakker, en op basis van het verdienvermogen van die functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene vastgesteld op 65 tot 80%. De voorzieningenrechter oordeelt, evenals de rechtbank, dat verzoeker niet voldaan heeft aan zijn plicht om binnen het gezagsbereik, zijnde de politieregio Amsterdam-Amstelland, aan de hand van de resterende mogelijkheden van betrokkene zorgvuldig te onderzoeken of passende arbeid voorhanden was. De administratieve functies die betrokkene in het kader van de re-integratie heeft verricht bij de wijkteams Remmerdenplein en [naam wijkteam], kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Niet is gebleken dat aan de hand van de resterende mogelijkheden van betrokkene is onderzocht of deze functies passend waren. Bovendien is betrokke door het Uwv juist ongeschikt geacht voor het (eigen) werk van medewerker algemene administratieve ondersteuning.
4.3.4. De voorzieningenrechter kan verzoeker voorts niet volgen in zijn standpunt dat het verrichten van werkzaamheden door betrokkene louter hypothetisch is.
Alleen al uit het feit dat betrokkene door het Uwv op basis van voorbeeldfuncties geschikt is geacht om algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten en hij slechts gedeeltelijk arbeidsongeschikt (in de zin van de WAO) is verklaard - waarvan niet is gebleken dat dit onjuist zou moeten worden geacht - , volgt dat verzoeker er ten onrechte op voorhand en zonder nader onderzoek van is uitgegaan dat er voor betrokkene bij een andere werkgever geen passende functies zouden kunnen zijn.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoeker niet heeft voldaan aan de in artikel 94 van het Barp vervatte onderzoeksplicht. Het hoger beroep van verzoeker slaagt dan ook niet.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat dit aan het ontslagbesluit ten grondslag liggende gebrek niet kan worden geheeld door een nader onderzoek. Daarom zal met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb het primaire besluit van 24 december 2004 worden herroepen.
5. In het vorenstaande vindt de voorzieningenrechter aanleiding verzoeker op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand en € 18,60 aan reiskosten, in totaal € 662,60.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak behoudens de aan verzoeker gegeven opdracht een nieuw besluit te nemen;
Herroept het primaire besluit van 24 december 2004;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van in totaal
€ 662,60, te betalen door de politieregio Amsterdam-Amstelland, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van de politieregio Amsterdam-Amstelland een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
op het verzoek om voorlopige voorziening:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.W.F. Menkveld-Botenga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2007.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) E.W.F. Menkveld-Botenga.