ECLI:NL:CRVB:2007:BB0539

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/4838 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op WAZ-uitkering in verband met inkomsten uit onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellant, die als zelfstandige een drukkerij exploiteert, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om zijn WAZ-uitkering te korten op basis van zijn inkomsten uit onderneming. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv om het bezwaar van appellant ongegrond te verklaren, in stand kon blijven.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat het Uwv ten onrechte artikel 58 van de WAZ had toegepast, omdat zijn genoten inkomen niet de reële loonwaarde weerspiegelde. De Raad oordeelde echter dat het Uwv het door appellant genoten loon terecht volledig had aangemerkt als inkomsten uit arbeid. Appellant had weliswaar niet alle werkzaamheden kunnen verrichten, maar als directeur-grootaandeelhouder had hij de eindverantwoordelijkheid over de bedrijfsvoering en kon hij zelf de hoogte van zijn loon bepalen.

De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat van de gebruikelijke uitgangspunten moest worden afgeweken. Daarom bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het Uwv het loon van appellant terecht in aanmerking had genomen voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en de proceskostenveroordeling werd afgewezen.

Uitspraak

04/4838 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 juli 2004, 03/2352 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 12 juli 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon te Assen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007. Appellant is verschenen met bijstand van zijn raadsman mr. M.C.J. Peters, advocaat te Arnhem.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. van de Berkt.
II. OVERWEGINGEN
Aan de gedingstukken ontleent de Raad de volgende voor de beoordeling van dit geschil van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant exploiteert als zelfstandige een drukkerij. Na het doorlopen van de op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) geldende wachttijd is appellant bij besluit van 23 april 2002 met ingang van 13 september 1999 65 tot 80% arbeidsongeschikt geacht, met dien verstande dat geen uitkering is betaald op de grond dat appellant inkomsten uit arbeid geniet uit zijn onderneming, althans loon als directeur van [naam onderneming]. Dit is gebaseerd op het advies van de arbeidsdeskundige
R.J. Hollander van 28 maart 2002.
Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 april 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat, en op welke gronden, het besluit van
29 augustus 2003 in rechte stand kan houden.
Namens appellant is in hoger beroep - kort samengevat - wederom gesteld dat het Uwv ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 58 van de WAZ, omdat het genoten inkomen niet ten volle een reële loonwaarde weerspiegelt.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat het Uwv het door appellant genoten loon in aanmerking heeft genomen en volledig heeft aangemerkt als inkomsten uit arbeid. De Raad acht dit juist, nu appellant weliswaar niet meer alle werkzaamheden kon verrichten die hij voorheen verrichtte - hierbij gaat het vooral om de acquisitiewerkzaamheden - doch niet valt in te zien op welke grond aan de arbeidsprestatie van appellant niet de door hemzelf als directeur-grootaandeelhouder toegekende loonwaarde valt toe te kennen. In dit verband merkt de Raad op dat appellant als directeur-grootaandeelhouder de eindverantwoordelijkheid over de bedrijfsvoering bleef houden en hij in die hoedanigheid ook zelf de hoogte van zijn loon kon bepalen. Bovendien is het genoten loon ook fiscaal in volle omvang als loon verantwoord, hetgeen volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dat dit loon in aanmerking moet worden genomen voor de toepassing van artikel 58 van de WAZ, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de Raad doen zich in dit geval dergelijke omstandigheden niet voor.
Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het Uwv het door appellant genoten
loon terecht geheel voor anticumulatie in aanmerking heeft genomen.
Concluderend is de Raad van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.
PR/180707