ECLI:NL:CRVB:2007:BB0737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/4490 WAO + 06/4491 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.C. Schoemaker
  • B.J. van der Net
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de gedifferentieerde WAO-premies voor ex-werknemers in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de berekening van de gedifferentieerde WAO-premies voor het premiejaar 2005, waarbij appellante betwist dat de aan haar ex-werknemers verstrekte WAO-uitkeringen op juiste gronden zijn meegenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokken ex-werknemers in dienstbetrekking stonden tot appellante op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag, en dat het Uwv terecht de WAO-uitkeringen van deze werknemers had betrokken bij de premiecalculatie.

De Raad heeft het procesverloop besproken, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur, L. van den Heuvel, en het Uwv door mr. W. Zwanink. Tijdens de zitting op 19 juni 2007 zijn beide gedingen gevoegd behandeld. De Raad heeft overwogen dat de uitbreiding van het geschil door appellante in hoger beroep niet aan de orde is en dat de omvang van het geding beperkt moet blijven tot de vraag of de WAO-uitkeringen van de ex-werknemers op goede gronden zijn meegenomen in de premiecalculatie.

De Raad concludeert, net als de rechtbank, dat de WAO-uitkeringen van de ex-werknemers in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premies over 2004 en 2005 terecht zijn meegenomen. De Raad benadrukt dat het registratiesysteem van het Uwv bepalend is voor de vraag of werknemers op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag in dienstbetrekking waren bij appellante. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/4490 WAO + 06/4491 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2006, 05/3446 en 05/4581 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 31 juli 2007.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft L. van den Heuvel, juridisch adviseur bij Robidus te Zaandam, de hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting, waar beide gedingen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 19 juni 2007. Appellante heeft zich daar doen vertegenwoordigen door haar genoemde adviseur L. van den Heuvel, terwijl het Uwv is verschenen bij gemachtigde mr. W. Zwanink, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2004 vastgesteld op 1,80 %. Bij besluit I van
28 december 2004 heeft het bezwaar van appellante deels gegrond verklaard.
Beroep hiertegen is uitsluitend aangetekend omdat de ex-werknemers van appellante [L.], [M.] en
[F.] ten onrechte in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premie voor 2004 zouden zijn betrokken. Volgens appellante zou de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van betrokkenen ( ruim) hebben gelegen na de laatste dag dat zij voor appellante hebben gewerkt.
Bij na bezwaar genomen besluit II van 1 september 2005 heeft het Uwv ten laste van appellante de gedifferentieerde premie ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2005 van 1,33 % bijgesteld naar 1,18%.
Tegen besluit II heeft appellante beroep aangetekend met het oog op het betrekken in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premie voor 2005 van bovengenoemde ex- werknemers van appellante, zijnde [L.], [M.] en [F.], op identieke gronden. Het beroep richt zich tevens tegen het in de berekening van de WAO-premie van de ex-werknemers J.R.I. [C.], M.Y. [H.], P. [d. B.], M.L. [F.] en A.W. Verhoeve, aangezien hun dienstbetrekking op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag reeds zou zijn beëindigd.
Bij de aangevallen uitspraak ter zake van het besluit I heeft de rechtbank de omvang van het geding beperkt tot [L.], [M.] en [F.] en gemotiveerd aangegeven ook bij gebreke aan tegenbewijs dat betrokkenen in dienstbetrekking stonden tot appellante op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarom concludeert de rechtbank dat het Uwv bij de vaststelling van de verschuldigde gedifferentieerde premie over 2004 terecht de aan deze betrokkenen over het jaar 2002 uitbetaalde WAO-uitkeringen heeft meegenomen.
Bij de aangevallen uitspraak ter zake van het besluit II heeft de rechtbank ten aanzien van de acht hiervoor vermelde ex-werknemers gemotiveerd aangegeven ook bij gebrek aan tegenbewijs dat betrokkenen in dienstbetrekking stonden tot appellante op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Daarom concludeert de rechtbank dat het Uwv bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie over 2005 terecht de aan deze betrokkenen over het jaar 2003 uitbetaalde WAO-uitkeringen heeft meegenomen.
De hoger beroepen betreffen andermaal het in de berekening van de gedifferentieerde premies over 2004 en 2005 betrekken van de in 2002 en 2003 aan de ex-werknemers [L.], [M.] en [F.] en in 2003 aan [C.], [H.], [d. B.], [F.] en Verhoeve verstrekte WAO-uitkeringen en stelt mede het registratiesysteem van het Uwv betreffende ex-werknemers als dezen ter discussie. Verder beoogt appellante het te beslechten geschil in hoger beroep uit te breiden zoals in een bestrijding van een gekozen omstreden fictieve arbeidsongeschiktheidsdag ten aanzien van de ex-werknemers
J.F. [S.], A.A. [R.] en E.C. [B.].
De Raad overweegt het volgende.
De Raad acht de uitbreiding van het geschil door appellante in hoger beroep niet aan de orde en hij acht het in overeenstemming met een goede procesorde de omvang van het geding als uitgangspunt bepaald te zien tot de consistent in de procedure exclusief opgeworpen vraag of de in 2002 aan de drie hiervoor genoemde ex-werknemers en in 2003 aan de acht hiervoor genoemde ex-werkenemers verstrekte WAO-uitkeringen op goede gronden voor de berekening van de gedifferentieerde WAO-premies over 2004 en 2005 zijn meegenomen. De Raad beantwoordt die vraag, evenals de rechtbank, in bevestigende zin. De Raad oordeelt dat, behoudens door appellante aan te tonen onmiskenbare concrete feiten, organisatorisch ook in relatie tot de uitzendbranche niet anders kan worden gewerkt in de uitvoeringspraktijk dan op een wijze waarbij het door meldingen sociale verzekering juist ook van werkgeverszijde gevoerde registratiesysteem van het Uwv in principe bepalend is voor het antwoord op de vraag of werknemers op hun eerste arbeidsongeschiktheidsdag bij appellante in dienstbetrekking waren. In dit licht bezien kan het alsnog in geding brengen van loonstroken en werkbriefjes naar het oordeel van de Raad, wat daarvan overigens zij, niet zonder meer leiden tot een aanname van het tegendeel van hetgeen uit evenbedoeld systeem rechtstreeks voor betrokkenen valt af te leiden.
Hieruit volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D. Olthof als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2007.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) D. Olthof.