ECLI:NL:CRVB:2007:BB2544

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1352 AW + 06/2043 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
  • J.Th. Wolleswinkel
  • R. Kooper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herplaatsing en formeel gebrek in besluitvorming bij reorganisatie van gemeentelijke ambtelijke organisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had het beroep van betrokkene, die werkzaam was als hoofd van de afdeling Financiën, gegrond verklaard en het besluit van de gemeente vernietigd. Betrokkene had gereageerd op een reorganisatie en verzocht om herplaatsing in een andere functie, namelijk beleidsmedewerker A. De rechtbank oordeelde dat de gemeente betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om een formeel gebrek in de besluitvorming te herstellen, wat in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemeente had betrokkene niet adequaat geïnformeerd over de procedure en de mogelijkheden om te reflecteren op de functie. In hoger beroep voerde de gemeente aan dat het gebrek niet tot vernietiging van het besluit had moeten leiden, omdat betrokkene toch niet voor de functie beleidsmedewerker A in aanmerking kwam. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente onvoldoende had onderbouwd waarom betrokkene niet voor de functie in aanmerking kwam. De Raad oordeelde dat de herplaatsing in de functie beleidsmedewerker B passend was, en dat het beroep tegen het besluit van 4 april 2006 ongegrond was. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-.

Uitspraak

06/1352 AW en 06/2043 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente [naam gemeente] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 januari 2006, 05/560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
appellant
Datum uitspraak: 23 augustus 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak op 4 april 2006 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2007. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, en F.M.H.H. Meeuws, werkzaam bij de gemeente [naam gemeente]. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. T. Hoekstra, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam als hoofd van de afdeling Financiën van de gemeente [naam gemeente], aan welke functie de salarisschaal 11 was verbonden.
1.2. In de loop van 2004 is een reorganisatie van de gemeentelijke ambtelijke organisatie tot stand gekomen, in verband waarmee een herplaatsingsprocedure is gevoerd.
Bij brief van 4 mei 2004 heeft appellant betrokkene in dat kader meegedeeld dat hij overeenkomstig artikel 3:8 van het Sociaal Statuut (S.St.) in de gelegenheid wordt gesteld om binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief zijn voorkeur voor een functie uit het zogenoemde functieboek kenbaar te maken met behulp van het bijgevoegde reflectieformulier. Indien betrokkene geen gebruikt maakt van deze mogelijkheid tot reflectie zal hem een functie worden toegewezen die zo veel mogelijk overeenkomt met de functie van vóór de organisatiewijziging. Bij die dan aan betrokkene toe te wijzen functie zal het gaan om een functie bij de afdeling [afdeling] met het rolprofiel van beleidsmedewerker B, waaraan de salarisschaal 10 is verbonden, aldus appellant in genoemde brief.
1.3. Betrokkene heeft hierop gereageerd met een brief van 18 mei 2004 waarin hij onder meer meedeelt formeel te willen reflecteren op een functie met het rolprofiel van beleidsmedewerker A, aan welke functie salarisschaal 11 verbonden is.
1.4. Bij besluit van 29 juli 2004 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij is herplaatst in een functie met het rolprofiel beleidsmedewerker B binnen de afdeling [afdeling] met het aandachtsveld planontwikkeling en projectleiding majeure projecten openbare ruimte. Betrokkene behoudt de salarisschaal 11 op persoonlijke titel. Opgemerkt is verder dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van de bij brief van 4 mei 2004 geboden mogelijkheid om te reflecteren op een functie uit het functieboek.
Bij besluit van 22 maart 2005 is dit herplaatsingsbesluit na door betrokkene gemaakt bezwaar gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen dit besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, met bepalingen over vergoeding van proceskosten en griffierecht. Daartoe is overwogen dat het reflectieformulier, naar namens appellant ter zitting is erkend, moet worden gezien als een aanvraagformulier voor zover daarin wordt verzocht om voor een andere dan de voorgestelde functie in aanmerking te komen. Het gebruik van dit formulier is voorgeschreven in artikel 3:8 van het S.St. Betrokkene heeft weliswaar niet van dit formulier gebruik gemaakt, maar in zijn brief van 18 mei 2004 wel uitdrukkelijk aangegeven te reflecteren op een bepaalde andere functie. Appellant heeft betrokkene vervolgens niet in de gelegenheid gesteld het verzuim van het niet gebruiken van het formulier te herstellen en aldus gehandeld in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Nu appellant uitdrukkelijk gevolgen heeft verbonden aan het ontbreken van het formulier en niet inhoudelijk op de reflectie van betrokkene is ingegaan, kan het bestreden besluit reeds hierom niet in stand blijven, aldus de rechtbank. Daarnaast was de rechtbank van oordeel dat appellant, gezien ook het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, onvoldoende heeft onderbouwd waarom appellant gelet op zijn vorige functie niet voor de functie met het rolprofiel van beleidsmedewerker A in aanmerking komt.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank weliswaar met recht heeft kunnen constateren dat er een formeel gebrek in de besluitvorming valt aan te wijzen maar dat dit naar zijn mening niet tot vernietiging van het bestreden besluit had moeten leiden. Daartoe heeft appellant zich beroepen op artikel 6:22 van de Awb en gesteld dat gebruikmaking van het reflectieformulier niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid omdat betrokkene niet voor herplaatsing in de door hem geambieerde functie beleids-medewerker A in aanmerking kwam. Deze stelling heeft appellant toegelicht door erop te wijzen dat het accent bij deze functie ligt op het ontwikkelen van strategisch, afdelings-overstijgend beleid voor de langere termijn, te relateren aan het integrale gemeentelijke beleid. De voormalige functie van hoofd van de afdeling Financiën hield daarentegen in slechts beperkte mate beleidsadviserende taken in; voorts ging het bij die advisering om adviezen op tactisch niveau en zeker niet om adviezen op strategisch en afdelingsover-stijgend gebied. Gezien de inhoud van die functie en de ervaring die betrokkene daarin heeft opgedaan kan de functie beleidsmedewerker A niet als een voor hem passende functie worden gezien. Bij de functie beleidsmedewerker B is dat wel het geval: de werkzaamheden in die functie richten zich in de kern op het initiëren, ontwikkelen en (doen) uitvoeren van integraal afdelingsbeleid op deelgebieden van het werkterrein van de afdeling.
4. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. Niet in geschil is dat appellant er ten onrechte van is uitgegaan dat betrokkene niet had gereflecteerd op de functie beleidsmedewerker A. Dit neemt niet weg dat in het door appellant bij zijn bestreden besluit overgenomen, door de gemeentelijke bezwarencommissie ter zake uitgebrachte advies van 3 december 2004 kort is aangegeven dat de functie beleidsmedewerker A voor betrokkene niet dan wel minder passend werd geacht. De Raad is echter in lijn met de aangevallen uitspraak van oordeel dat deze - zeer summiere - motivering, bezien ook tegen de achtergrond van het bij de rechtbank ingediende verweerschrift en het aldaar ter zitting gestelde, niet als overtuigend kan worden beschouwd. De rechtbank heeft voorts niet ten onrechte overwogen dat uit een brief van 15 mei 2003 volgt dat bij de herplaatsing van betrokkene zijn oude functie van hoofd afdeling Financiën en het niveau daarvan uitgangspunt zijn. De Raad merkt daarbij overigens nog op dat aan dit laatste geen aanspraak op een concrete functie kan worden ontleend.
5.2. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.3. Met betrekking tot het in rubriek I vermelde nieuwe besluit van 4 april 2006 overweegt de Raad dat dit geding zich op de voet van artikel 6:19 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb mede uitstrekt tot dit besluit.
5.4. Uit dit besluit, zoals toegelicht ter zitting, maakt de Raad op dat appellant de functie beleidsmedewerker A niet als voor betrokkene passend beschouwt. De Raad kan dit standpunt niet voor onjuist houden. De Raad verwijst hiertoe ook naar het hiervoor onder 3. vermelde. De aldaar weergegeven uiteenzetting van appellant sluit aan bij de functie-beschrijving van het voormalige hoofd afdeling Financiën alsmede bij de - zich eveneens onder de gedingstukken bevindende - rolprofielen beleidsmedewerker A en beleids-medewerker B.
5.5. Nu betrokkene niet heeft betwist dat de functie beleidsmedewerker B op zichzelf passend is brengt dit mee dat het beroep tegen het besluit van 4 april 2006 ongegrond is.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- wegens kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 4 april 2006 ongegrond;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente [naam gemeente];
Bepaalt dat van de gemeente [naam gemeente] een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en R. Kooper als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2007.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
HD