ECLI:NL:CRVB:2007:BB5739

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/5915 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Roermond. De rechtbank had het bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaard. Het Uwv had de uitkering van appellante, die voorheen was vastgesteld op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, herzien naar 55 tot 65% met ingang van 27 april 2004. De rechtbank oordeelde dat de belastbaarheid van appellante niet was overschat en dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toetsing kon doorstaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 september 2007, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was. De Raad heeft de medische rapportages en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. De gemachtigde van appellante had kort voor de zitting een rapport van een psychiater ingediend, maar de Raad oordeelde dat de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische gronden waren om de conclusies van het Uwv te betwisten.

Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de functies die als schattingsgrondslag dienden, medisch gezien binnen het bereik van appellante lagen. De Raad achtte geen termen aanwezig om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door K.J.S. Spaas, in tegenwoordigheid van griffier J.W. Engelhart, op 16 oktober 2007.

Uitspraak

05/5915 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 25 augustus 2005, 04/1502 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 16 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen & Scheers Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante is een medisch stuk ingezonden, waarop namens het Uwv door de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 september 2007. Appellante is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 juni 2004 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, met ingang van 27 april 2004 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij besluit van 25 november 2004, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 juni 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en bepalingen nopens de vergoeding van proceskosten en griffierecht gegeven. Uit de aangevallen uitspraak blijkt dat naar het oordeel van de rechtbank appellantes belastbaarheid, zoals verwoord in de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), door het Uwv niet is overschat. Verder is er naar het oordeel van de rechtbank geen reden te concluderen dat de arbeidskundige beoordeling de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Ten slotte heeft de rechtbank - in lijn met de jurisprudentie van de Raad van 9 november 2004 (onder meer LJN: AR4718) - vastgesteld dat het bestreden besluit voor 1 juli 2005 is genomen en dat pas in de beroepsfase uiteindelijk met de nadere reactie van de arbeidsdeskundige van 17 januari 2005 met betrekking tot de toepassing van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) de hiervoor gewenst geachte onderbouwing, toelichting en/of motivering is gegeven.
In hoger beroep is namens appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante door het Uwv niet is overschat. Voorts is appellante het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de functies in medisch opzicht voor haar geschikt zijn.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt in de eerste plaats het volgende.
In verband met de omstandigheid dat de gemachtigde van appellante slechts 11 dagen voor de behandeling van het geding ter zitting van de Raad een rapportage van de psychiater A.M.A. Groot, gedateerd 21 november 2006, heeft ingezonden, heeft de Raad besloten de reactie daarop van de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp van 27 augustus 2007, ontvangen ter griffie van de Raad op 28 augustus 2007, bij zijn beoordeling van het geding te betrekken.
Wat betreft de medische grondslag van de onderhavige schatting overweegt de Raad dat hij geen aanknopingspunten heeft om de door de verzekeringsartsen van het Uwv ingestelde medische onderzoeken niet voldoende zorgvuldig te achten en de daarop gebaseerde conclusies onjuist te achten. De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidssituatie van appellante ten tijde in dit geding van belang, zodat er geen aanleiding is om een externe medische deskundige te benoemen, zoals door appellantes gemachtigde is gevraagd.
De Raad is van oordeel dat niet is kunnen blijken van genoegzame aanknopingspunten in objectief-medische zin om appellante te kunnen volgen in de opvatting dat haar beperkingen in onvoldoende mate door de verzekeringsartsen zijn erkend. De beschikbare medische gegevens bieden voor die opvatting van appellante geen steun. Met betrekking tot de namens appellante in een zeer laat stadium in het geding gebrachte rapportage van de psychiater Groot merkt de Raad op dat de bezwaarverzekeringsarts Waasdorp er in zijn meergenoemde rapport van 27 augustus 2007 - naar het oordeel van de Raad met juistheid - onder meer op heeft gewezen dat daaruit niet blijkt dat de rapportage van Groot ziet op de in geding zijnde datum en evenmin op welke datum deze appellante heeft onderzocht. Voorts wijst Waasdorp er op dat Groot bij de beantwoording van de vraagstelling in zijn rapportage geregeld de term “AMA-Guide” bezigt, waarvan alleen sprake is in particuliere verzekeringskwesties en niet bij de arbeidsongeschiktheidswetten zoals WAO, WAZ en WAJONG. Al bij al ziet de Raad geen aanleiding Waasdorp in zijn rapportage niet te volgen.
De Raad is ten slotte van oordeel dat, mede gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, terecht door het Uwv is aangenomen dat de functies die uiteindelijk als schattingsgrondslag resteren, in medisch opzicht geacht kunnen worden binnen het bereik van appellante te liggen.
De aangevallen uitspraak komt daarom voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.W. Engelhart als griffier, uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) J.W. Engelhart.
MK