ECLI:NL:CRVB:2007:BB9033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1066 WW, 07/2933 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • B.J. van der Net
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van dagloon en duuraanspraken in het kader van de Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarbij de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2007 uitspraak deed. Appellante, die als arts-assistent werkte, had eerder een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen, waarbij haar dagloon was vastgesteld op € 148,49. Na een verzoek om herziening van het dagloon, dat door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen, werd het bezwaar van appellante in eerste instantie niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde later dat het Uwv het bezwaar gegrond had moeten verklaren en het dagloon moest verhogen naar het maximum van € 167,70, ingaande 7 maart 2005.

Appellante stelde echter dat het dagloon vanaf 16 september 2003 verhoogd diende te worden en dat het Uwv een lager bedrag had uitbetaald dan op basis van het besluit van 21 maart 2007 had moeten gebeuren. De Raad overwoog dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het oorspronkelijke besluit rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep tegen het besluit van 21 maart 2007 ongegrond.

De Raad benadrukte dat de (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf geen beslissende rol speelt. In gevallen van duuraanspraken is het belangrijk om een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst. De Raad concludeerde dat het Uwv op juiste wijze uitvoering had gegeven aan de eerdere uitspraak door het dagloon te verhogen met terugwerkende kracht tot 7 maart 2005. De grief van appellante over te weinig nabetaald dagloon werd weerlegd, en de Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

07/1066 WW
07/2933 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 januari 2007, 06/2491 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv),
Datum uitspraak: 22 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld, nader aangevuld bij schrijven van 26 april 2007 en 12 oktober 2007 (met bijlagen).
Het Uwv heeft een verweerschrift en een afschrift van het besluit van 21 maart 2007 ingezonden, nader aangevuld bij schrijven van 17 augustus 2007.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2007 waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala, terwijl het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuysen, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante werkte laatstelijk als arts-assistent. Bij besluit van 20 februari 2004 heeft het Uwv met ingang van 16 september 2003 aan appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 148,49. Bij brief van 3 april 2004 heeft appellante bezwaar gemaakt, maar dat bezwaar is bij besluit van 6 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard, waarin appellante heeft berust.
Bij brief van 7 maart 2005 is namens appellante verzocht het dagloon te verhogen, welk verzoek is afgewezen bij besluit van 1 september 2005. Het bezwaar is bij besluit van 15 december 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van 15 december 2005 vernietigd, voor zover dit ziet op het verzoek om herziening voor de toekomst.
Bij het besluit van 21 maart 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 september 2005 gegrond verklaard en het WW-dagloon van appellante ingaande 7 maart 2005 verhoogd naar het maximum dagloon, zijnde een bedrag van € 167,70.
Appellante stelt zich op het standpunt dat het dagloon ingaande 16 september 2003 dient te worden verhoogd en voorts dat het Uwv een lager bedrag heeft uitbetaald dan op basis van het besluit van 21 maart 2007 had moeten plaatsvinden.
De Raad overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat het WW-dagloon destijds op een te laag bedrag is vastgesteld en dat het dagloon, zoals vastgesteld bij het besluit van 21 maart 2007, juist is.
Partijen verschillen van mening over de ingangsdatum van de herziening van het dagloon. Daarnaast blijft appellante van mening dat haar over de periode van 7 maart 2005 tot en met 12 februari 2006 te weinig dagloon is uitbetaald.
Ingevolge de jurisprudentie van de Raad (zie onder meer uitspraak van de Raad van 6 november 2003, JB 2004/29) mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.
De (kennelijke) onjuistheid van het oorspronkelijke besluit speelt op zichzelf geen beslissende rol (uitspraak van de Raad van 4 december 2003, JB 2004/32).
In gevallen als het onderhavige, waarin een duuraanspraak in het geding is, is het echter aangewezen bij de toetsing een onderscheid te maken tussen het verleden en de toekomst (uitspraak van de Raad van 24 december 2003, RSV 2004/90). Wat betreft de periode voorafgaande aan de nieuwe aanvraag, dient de bestuursrechter zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Wat betreft de periode daarna zal het in beginsel niet met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging verenigbaar zijn dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. Eerbiediging van de rechtszekerheid, waarop ook het bestuursorgaan aanspraak kan maken, is immers voor de toekomst van minder belang dan voor het verleden.
Met de rechtbank acht de Raad geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in vorenbedoelde zin aanwezig. Het feit dat is gebleken dat het Uwv het dagloon in het verleden onjuist heeft vastgesteld, kan niet als zodanig worden aangemerkt. Appellante was bekend met de samenstelling van haar salaris en had tijdig kunnen onderkennen dat het destijds vastgestelde dagloon te laag was. Dat zij dit niet tijdig heeft onderkend, kan evenmin als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.
De Raad zal vervolgens het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 21 maart 2007 met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling betrekken. De Raad stelt vast dat het Uwv, door de verhoging van het dagloon te laten ingaan op 7 maart 2005, met dit besluit op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de aangevallen uitspraak. Dat betekent dat het beroep voor zover dat geacht wordt mede te zijn gericht tegen het besluit van 21 maart 2007, ongegrond moet worden verklaard. Daarbij acht de Raad de grief van appellante dat haar te weinig is nabetaald afdoende weerlegd met hetgeen in het aanvullend verweerschrift van 17 augustus 2007 is opgemerkt omtrent de berekening van de nabetaling, waarbij met name van belang is het feit dat appellante in de periode van 26 april 2005 tot en met 31 oktober 2005 gemiddeld 28 tot 32 uur per week werkzaam is geweest.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 21 maart 2007 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van der Net. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 november 2007.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Badermann.
IJ