ECLI:NL:CRVB:2007:BB9160

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/963 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • C.W.J. Schoor
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2007 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van 15 juni 2007, waarin haar hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard. De appellante, vertegenwoordigd door haar partner, had verzet aangetekend omdat de vertraging in de betaling van het griffierecht niet aan haar was te wijten. De Raad heeft vastgesteld dat de gemachtigde van appellante alle mogelijke inspanningen heeft geleverd om de betaling tijdig te laten plaatsvinden, inclusief herhaaldelijk aandringen bij de ISD. De Raad oordeelde dat de gemaakte afspraken met de ISD en de tijdige betaling van het griffierecht in de eerdere procedure bij de rechtbank Groningen de appellante niet konden worden aangerekend. De Raad merkte op dat het nalaten van de gemachtigde om de Raad tijdig te informeren over de vertraging niet verwijtbaar was, gezien de omstandigheden en het feit dat de gemachtigde geen professionele status had. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaarde de Centrale Raad van Beroep het verzet gegrond, waardoor de eerdere uitspraak van 15 juni 2007 verviel en het onderzoek in de stand werd voortgezet waarin het zich bevond.

Uitspraak

07/963 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 27 december 2006, 05/1703 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna Uwv).
Datum uitspraak: 29 november 2007
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 15 juni 2007 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak is [naam partner] als gemachtigde en partner van appellante namens haar in verzet gekomen.
Het verzet is behandeld ter zitting van de Raad op 13 november 2007, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door [naam partner], en waar het Uwv -met voorafgaand bericht- niet is verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Naar aanleiding van het gedane verzet dient de Raad thans de vraag te beantwoorden of hij bij zijn uitspraak van 15 juni 2007 terecht heeft geoordeeld dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De Raad beantwoordt die vraag ontkennend.
Uit het verzetschrift en hetgeen ter zitting is aangevoerd, blijkt dat de gemachtigde van appellante binnen een week na ontvangst van de uitnodiging griffierecht van 22 februari 2007 een aanvraag heeft ingediend bij de ISD Noordoost (hierna: ISD) voor bijzondere bijstand op grond van de Wet Werk en Bijstand.
Deze aanvraag is op 29 juni 2007 ingewilligd. Het griffierecht is door de ISD overgemaakt en op 6 juli 2007 op de rekening van de Raad bijgeschreven. Hetgeen ruimschoots na het verstrijken van de termijn op 23 april 2007 is.
De Raad is van oordeel dat de ontstane vertraging niet verwijtbaar is aan appellante. Haar gemachtigde heeft al het mogelijke gedaan om de betaling tijdig te doen plaatsvinden waaronder het meermaals aandringen bij de ISD op tijdige betaling. De gemachtigde mocht erop vertrouwen, mede ook door de gedane toezegging van de ISD, dat deze binnen de gestelde termijn zou betalen. Immers ten tijde van de procedure bij de rechtbank Groningen is het verschuldigde griffierecht wel tijdig betaald door de ISD. Bovendien is de klacht die de gemachtigde bij de ISD heeft ingediend over de gang van zaken, gegrond verklaard.
De Raad merkt nog op dat de gemachtigde wel heeft nagelaten om de Raad tijdig te informeren over de ontstane vertraging. Gezien de voornoemde pogingen om tijdige betaling te realiseren en het gegeven dat de gemachtigde van appellante geen professionele gemachtigde is, acht de Raad het nalaten van het informeren niet verwijtbaar.
Uit het voorgaande volgt dat het namens appellante gedane verzet gegrond dient te worden verklaard.
Dit betekent dat de uitspraak van de Raad van 15 juni 2007 vervalt en dat het onderzoek wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM