ECLI:NL:CRVB:2008:BC1107

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2462 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
  • J.F. Bandringa
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld op basis van geschiktheid voor eigen werk ondanks whiplashklachten en andere gezondheidsklachten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 24 mei 2005 aan appellante meegedeeld dat zij geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet, omdat zij geschikt werd geacht voor haar eigen werk als trader, ondanks haar whiplashklachten en andere gezondheidsproblemen. Appellante betwistte in hoger beroep de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het Uwv was uitgevoerd. Ze voerde aan dat de verzekeringsarts niet op de hoogte was van belangrijke informatie van haar behandelend fysiotherapeut en dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht naar aanleiding van een brief van Lechner Consult.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek had uitgevoerd. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts de gezondheidstoestand van appellante goed hadden beoordeeld, ook al had zij geen medewerking verleend aan een lichamelijk onderzoek. De Raad vond dat de informatie van de huisarts en de behandelende artsen geen aanleiding gaf voor een andere conclusie over de geschiktheid van appellante voor haar werk. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante per 25 mei 2005 in staat was haar werkzaamheden te hervatten, ondanks haar klachten.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de argumenten van appellante en het Uwv zorgvuldig afwogen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren om de kosten van het geding te vergoeden, zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

06/2462 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 maart 2006, 05/4600 (hierna: de aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A.C. Backx, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2007. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Backx. Het Uwv heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is laatstelijk fulltime werkzaam geweest als (ondersteunend) trader in dienst van een bank. Na haar ontslag in verband met een reorganisatie is aan appellante met ingang van 1 april 2002 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Appellante heeft zich per 20 januari 2004 ziek gemeld met lichamelijke klachten ten gevolge van een verkeersongeval dat in november 2003 heeft plaatsgevonden.
Op 26 april 2005 heeft appellante opnieuw het spreekuur bezocht van de verzekeringsarts, die naar aanleiding daarvan inlichtingen heeft ingewonnen bij de huisarts van appellante. Na ontvangst van de gegevens van de huisarts is de verzekeringsarts bij een hernieuwd onderzoek op het spreekuur van 24 mei 2005 tot de conclusie gekomen dat appellante ondanks de whiplashklachten in staat is haar functie van administratief medewerker/trader te verrichten.
Dienovereenkomstig is bij besluit van 24 mei 2005 aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 25 mei 2005 geen recht (meer) heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 23 augustus 2005 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 24 mei 2005 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de beslissing van het Uwv berust op een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek. De door appellante overgelegde informatie van de behandelend fysiotherapeut en Lechner Consult werpen naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw licht op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. Gelet op de door de huisarts verstrekte informatie over de gezondheidstoestand van appellante acht de rechtbank het niet onzorgvuldig dat de (bezwaar)verzekeringsarts geen informatie heeft ingewonnen bij de fysio- en manuele therapeut.
Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank betwist. Appellante is van mening dat het Uwv geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht doordat de verzekeringsarts niet op de hoogte was van de informatie van de fysio- en manuele therapeut. Bovendien heeft het Uwv ten onrechte nagelaten nader medisch onderzoek te verrichten naar aanleiding van de brief van Lechner Consult van 24 mei 2005. Voor zover al sprake zou zijn geweest van aggravatie, waarbij de huisarts in het journaal een vraagteken heeft geplaatst, betekent dit volgens appellante slechts dat zij klachten anders en wellicht heftiger beleeft dan anderen. De omstandigheid dat appellante niet is ingegaan op de suggestie van een behandeling door het Riagg en injecties heeft geweigerd ter bestrijding van haar schouderklachten, betekent niet dat zij niet aan medische behandelingen wilde meewerken. Volgens appellante heeft zij wel haar medewerking willen verlenen aan het lichamelijk onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, maar was zij daartoe niet in staat omdat zij bepaalde bewegingen vanwege haar klachten niet kon uitvoeren. Voorts heeft appellante betwist dat haar eigen werk als trader licht administratief werk betrof en aangevoerd dat dit werk in verband met het vele computerwerk en de nodige stress zwaar en hectisch was.
De Raad overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek vooraf is gegaan. Blijkens de rapportages hebben de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts appellante onderzocht en kennis genomen van het huisartsjournaal, dat geen informatie bevatte dat aanleiding gaf tot nader onderzoek of een andere beoordeling van de gezondheidstoestand van appellante. De artsen waren ervan op de hoogte dat appellante werd behandeld door een fysio- en manuele therapeut en behoefden geen wezenlijke betekenis toe te kennen aan de opvatting van de therapeut dat appellante vanwege haar gewrichts- en spierklachten niet in staat was tot werkhervatting. Voorts is de Raad van oordeel dat de brief van Lechner Consult van 24 mei 2005 evenmin aanleiding gaf voor nader onderzoek. In deze brief is, zoals gevraagd, nadere informatie verstrekt over de medische voorgeschiedenis van appellante voorafgaande van het verkeerongeval op 21 november 2003. De brief bevat geen gegevens die een nieuw licht werpen op de gezondheidstoestand van appellant in mei 2005.
De verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts hebben gerapporteerd dat de ernstige claimklachten van appellante niet in overeenstemming zijn met hun waarnemingen tijdens de verrichte onderzoeken, de dagelijkse activiteiten van appellante en de medische onderzoeken en behandelingen van appellante. De huisarts van appellante, die met de twijfels over de plausibiliteit van de klachten is geconfronteerd, heeft zich niet expliciet uitgelaten over de ernst van de klachten van appellante, maar uit het ingezonden journaal valt veeleer een bevestiging te vinden van de opvatting van de beide artsen daaromtrent. Naar het oordeel van de Raad hebben deze artsen, mede gelet op de beschikbare medische gegevens, zich een volledig oordeel kunnen vormen over de gezondheidstoestand van appellante ook al was zij niet langer bereid een lichamelijk onderzoek te ondergaan. In dit geding is niet de vraag aan de orde of appellante op goede gronden heeft afgezien van medische behandelingen in verband met haar psychische klachten en haar schouderklachten, maar of zij met ingang van 25 mei 2005 niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt was voor haar arbeid. De omstandigheid dat het werk van appellante als trader intensief gebruik van de computer en de nodige hectiek meebrengt, zoals zij ter zitting heeft verklaard, betekent naar het oordeel van de Raad niet, dit gelet op de gezondheidstoestand van appellante, dat zij per 25 mei 2005 daartoe niet in staat was.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en
M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op
2 januari 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.