ECLI:NL:CRVB:2008:BC1223

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2252 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor WAZ-uitkering en vaststelling van beperkingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2005, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv werd behandeld. Appellant had een WAZ-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 januari 2008 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen de belastbaarheid van appellant zorgvuldig hebben beoordeeld. De primaire verzekeringsarts, W. le Grand, had appellant onderzocht en een huidaandoening en een gewrichtsaandoening vastgesteld. De bezwaarverzekeringsartsen hebben deze diagnoses onderschreven en aanvullende beperkingen vastgesteld. De Raad oordeelt dat er geen noodzaak was om de behandelend arts te raadplegen, omdat er geen indicatie was dat een behandeling effect zou hebben op de belastbaarheid van appellant.

Appellant heeft betoogd dat hij door zijn beperkte loopvermogen niet in staat is om 40 uur per week te werken, maar de Raad heeft deze stelling niet onderbouwd gezien met bewijsstukken. De Raad concludeert dat appellant, op basis van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 31 januari 2005, in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Het hoger beroep van het Uwv faalt, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling door verzekeringsartsen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

05/2252 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 17 maart 2005, 04/695 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door drs. A. de Vries, juridisch adviseur te Leeuwarden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2007. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door drs. De Vries. Voor het Uwv is verschenen mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 30 januari 2004 is appellant per 30 december 2003 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) geweigerd vanwege een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%.
Het door appellant tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 25 mei 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het besluit van 25 mei 2004 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten en het Uwv opgedragen om aan appellant het griffierecht te vergoeden. De rechtbank heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de op 31 januari 2005 opgestelde aangescherpte ‘Functionele Mogelijkheden Lijst’ (FML). In dit verband heeft de rechtbank overwogen dat – gelet op de jurisprudentie van de Raad – geen noodzaak bestond voor het opvragen van informatie door de verzekeringsarts(en) bij de behandelend dermatoloog
dr. R.M. Vodegel; volgens de rechtbank is in het geval van appellant geen behandeling in gang gezet waarvan een effect op zijn belastbaarheid is te verwachten en is door appellant niet gesteld dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt over zijn beperkingen huldigt. De ter zitting overgelegde brief van dermatoloog Vodegel van
5 juli 2004 bevat volgens de rechtbank geen nieuwe medische gegevens. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat met het arbeidskundige rapport van 3 februari 2005 afdoende is toegelicht dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat de verzekeringsartsen informatie hadden moeten opvragen bij de behandelend dermatoloog Vodegel. Dat geldt volgens appellant te meer nu uit diens brief van 5 juli 2004 blijkt dat appellant veel hinder ondervindt van stress. Verder heeft appellant gesteld geen 40 uur per week te kunnen werken, nu hij blijkens de FML niet meer dan een half uur achtereen kan lopen.
De Raad overweegt als volgt.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat er, gelet op de stukken, geen grond is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant onzorgvuldig dan wel onjuist is vastgesteld. De Raad heeft het volgende in zijn oordeelsvorming betrokken.
De primaire verzekeringsarts W. le Grand heeft kennis genomen van de stukken betreffende de klachten van appellant en daarnaast appellant ook zelf onderzocht. Hij heeft blijkens zijn rapport van 19 november 2003 bij appellant de huidaandoening psoriasis en een bijkomende, voor stress gevoelige gewrichtsaandoening vastgesteld. Bezwaarverzekeringsarts E.G. Maring heeft in zijn rapport van 11 mei 2004 deze diagnose onderschreven, doch op enkele onderdelen meer beperkingen aangenomen. Bezwaarverzekeringsarts T. Miedema heeft nadien nog op een tweetal andere onderdelen beperkingen aangenomen, hetgeen heeft geresulteerd in de FML van 31 januari 2005.
De Raad volgt, evenals de rechtbank, de verzekeringsartsen in de vaststelling van de beperkingen weergegeven in de FML van 31 januari 2005. Daarbij is de Raad van oordeel dat er geen noodzaak bestond om de behandelend sector te raadplegen. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad mag de verzekeringsarts in beginsel uitgaan van zijn eigen oordeel; raadpleging van de behandelend sector is echter aangewezen in het geval dat reeds een behandeling in gang is gezet waarvan een effect op de belastbaarheid van de betrokkene is te verwachten of in het geval dat de betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over zijn beperkingen. De Raad is niet gebleken dat hiervan in dit geval sprake is. De Raad wijst er in dit verband op dat de brieven van dermatoloog Vodegel van 5 juli 2004 en 23 oktober 2007 – voor zover ze al zien op de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding – geen informatie bevatten die niet reeds bij de verzekeringsartsen bekend was en door hen bij de vaststelling van de beperkingen van appellant is betrokken. Zo hebben de verzekeringsartsen bij die vaststelling reeds rekening gehouden met de nadien door dermatoloog Vodegel in zijn brief van 5 juli 2004 genoemde ongunstige invloed van stress op de gezondheidstoestand van appellant.
Waar appellant heeft betoogd dat hij door zijn beperkte loopvermogen niet in staat is 40 uur per week te werken, wijst de Raad erop dat appellant zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd. Het is de Raad ook anderszins niet gebleken dat gelet op de beperkingen van appellant een 40-urige werkweek in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor onmogelijk moet worden gehouden.
Het is de Raad, uitgaande van de op 31 januari 2005 vastgestelde FML, niet gebleken dat appellant op de datum in geding, 30 december 2003, niet in staat kon worden geacht tot het vervullen van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, hetgeen resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 25%.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.
MR