ECLI:NL:CRVB:2008:BC1225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-3706 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 mei 2005, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had in dat besluit vastgesteld dat appellante per 21 december 1999 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt was en haar een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toekende. Appellante is van mening dat zij recht heeft op een hogere uitkering vanwege haar latexallergie, die haar zou beletten om de geduide functies te vervullen.

Tijdens de zitting op 9 november 2007 zijn partijen niet verschenen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank in stand gelaten, omdat appellante in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe argumenten heeft aangedragen die haar standpunt onderbouwen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan toe dat de bezwaararbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp in een rapportage van 13 juli 2005 heeft toegelicht dat het dragen van latex handschoenen niet noodzakelijk is voor de functie van ‘snackbereider machinaal’. Bovendien heeft de bezwaarverzekeringsarts P. van Thillo-Nadels de beperkingen van appellante in verband met haar ziekte beoordeeld, en de externe verzekeringsarts H.M.Th. Offermans heeft deze beoordeling bevestigd.

De Raad concludeert dat er geen nieuwe gronden zijn die de eerdere beslissing van het Uwv kunnen weerleggen. Daarom wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd en zijn er geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, op 4 januari 2008.

Uitspraak

05/3706 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 mei 2005, 03/829 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P.A.M. Voogt, werkzaam voor DAS rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geschil is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 9 november 2007. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreide weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv van 24 juni 2004, waarbij het Uwv - opnieuw beslissend op bezwaar - appellante per 21 december 1999 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt heeft geacht en haar alsnog een uitkering naar die mate van arbeidsongeschiktheid heeft toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
In hoger beroep heeft appellante zich evenals in beroep op het standpunt gesteld dat haar een uitkering dient te worden toegekend naar een hogere mate van arbeidsongeschiktheid dan 25 tot 35%, aangezien zij door de latexallergie waaraan zij lijdt de werkzaamheden niet kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. Wat appellante in hoger beroep ter onderbouwing van dit standpunt heeft doen aanvoeren vormt naar het oordeel van de Raad in essentie een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd; wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht.
De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen en gegeven oordelen volledig en maakt deze tot de zijne. Aan de overwegingen van de rechtbank voegt de Raad slechts toe dat bezwaararbeidsdeskundige A.A.J.M. Kamp in een rapportage van 13 juli 2005 genoegzaam heeft toegelicht dat bij de vervulling van de geduide functie ‘snackbereider machinaal’ het dragen van latex handschoenen niet geïndiceerd is. Wat de latexallergie betreft, merkt de Raad nog op dat aan het besluit van het Uwv van 24 juni 2004 een beoordeling van appellantes beperkingen wegens ziekte of gebrek door bezwaarverzekeringsarts P. van Thillo-Nadels ten grondslag ligt. Ter adstructie van haar inleidende beroep (bij de rechtbank) heeft appellante een rapportage van de externe verzekeringsarts H.M.Th. Offermans overgelegd van 1 oktober 2004. Deze verenigt zich in die rapportage echter met de beoordeling van de latexallergie van appellante door Van Thillo-Nadels, voornoemd. Dit standpunt doet afbreuk aan het door appellante in hoger beroep ingenomen standpunt dat zij vanwege haar latexallergie geen van de geduide functies kan vervullen. Andere grieven zijn in hoger beroep niet aangevoerd.
Het voorgaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.E. Nijdam als griffier, uitgesproken in het openbaar op
4 januari 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) N.E. Nijdam.
MR