ECLI:NL:CRVB:2008:BC1816

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-6288 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetting uitwonendenbeurs naar thuiswonendenbeurs en afwijkend woonadres met GBA-adres

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (appellante) tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 september 2006. De zaak betreft de omzetting van de uitwonendenbeurs van betrokkene naar een thuiswonendenbeurs, als gevolg van een afwijking tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres. Betrokkene had niet binnen de gestelde termijn de afwijking gecorrigeerd, wat leidde tot de omzetting van de beurs per 1 oktober 2005.

Betrokkene voerde aan dat zij redelijkerwijs geen verwijt kon worden gemaakt voor de afwijking, omdat een medewerker van de IB-Groep haar had meegedeeld dat inschrijving in de GBA in geval van een kortdurende stage niet nodig was. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de rechtbank had miskend dat de relevante beleidsregel per 1 januari 2005 was ingetrokken.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat betrokkene onder de oude beleidsregel viel. De Raad stelde vast dat de nieuwe beleidsregel geen uitzondering voor kortdurende stages bevatte. Betrokkene's argument dat zij mocht vertrouwen op de mededeling van de IB-Groep werd verworpen, omdat niet kon worden vastgesteld met wie zij had gesproken en wat de inhoud van het gesprek was. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak vernietigd moest worden en dat het beroep van betrokkene ongegrond verklaard moest worden. Er waren geen termen voor vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

06/6288 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 29 september 2006, kenmerk 06/730 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellante
Datum uitspraak: 11 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, heeft namens betrokkene een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2007. Appellante was vertegenwoordigd door mr. K.F. Hofstee. Voor betrokkene is mr. Smaling verschenen.
II. OVERWEGINGEN
Bij brief van 12 november 2005 heeft appellante betrokkene erop gewezen dat bij controle was gebleken dat het door haar aan de IB-Groep doorgegeven woonadres ([woonadres]) niet overeenstemde met haar GBA-adres ([GBA-adres]). Betrokkene is daarbij gewaarschuwd dat haar uitwonendenbeurs per
1 oktober 2005 zou worden omgezet in een thuiswonendenbeurs indien zij de afwijking tussen beide adressen niet binnen vier weken zou opheffen.
Betrokkene heeft de afwijking niet binnen de gestelde termijn gecorrigeerd.
Bij besluiten van 13 januari 2006 (Bericht Studiefinanciering 2005, nr. 6 en Bericht Studiefinanciering 2006, nr. 3) is de uitwonendenbeurs van betrokkene per
1 oktober 2005 omgezet in een thuiswonendenbeurs.
Het bezwaar van betrokkene tegen de besluiten van 13 januari 2006 is bij besluit van
6 maart 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
In beroep bij de rechtbank heeft betrokkene aangevoerd dat haar van de afwijking tussen het GBA-adres en het opgegeven woonadres redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, nu een medewerker van de IB-Groep haar had meegedeeld dat inschrijving in de GBA in geval van een kortdurende stage niet nodig was, zodat zij erop mocht vertrouwen dat de IB-Groep geen inschrijving in de GBA verlangde. Daarbij komt dat een medewerker van de gemeente Amsterdam haar bevestigde dat inschrijving in de GBA voor slechts vier maanden niet noodzakelijk was. Bovendien heeft de IB-Groep naar aanleiding van een door betrokkene op 20 november 2005 doorgegeven nieuw woonadres ([woonadres 2]) geen brief verstuurd met het verzoek zorg te dragen voor correctie van de afwijking tussen het opgegeven woonadres en het GBA-adres.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd op grond van de overweging dat betrokkene valt onder de Beleidsregel uitzonderingen sanctiebepaling artikel 1.5 Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000), waarin een uitzondering is voorzien voor stages van maximaal vier maanden.
Appellante keert zich naar het oordeel van de Raad terecht tegen de aangevallen uitspraak. Appellante heeft met juistheid aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de Beleidsregel uitzonderingen sanctiebepaling artikel 1.5 Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) per 1 januari 2005 is ingetrokken en vervangen door de Beleidsregel uitzondering sanctiebepaling artikel 1.5 Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en artikel 1.5 Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) in verband met buitenlands verblijf, waarin niet langer een uitzondering voor kortdurende stages is opgenomen.
Betrokkenes stelling dat zij mocht afgaan op de door een medewerker van de IB-Groep gedane mededeling dat inschrijving in de GBA in geval van een kortdurende stage niet nodig was, treft geen doel, reeds omdat niet met genoegzame zekerheid kan worden vastgesteld of, en zo ja, met wie zij heeft gesproken en wat de precieze inhoud van het gesprek is geweest. De omstandigheid dat een medewerker van de gemeente Amsterdam een mededeling van gelijke strekking zou hebben gedaan, maakt dit niet anders.
Het feit dat appellante betrokkene naar aanleiding van een op 20 november doorgegeven wijziging van haar woonadres niet in de gelegenheid heeft gesteld deze nieuwe afwijking te corrigeren laat onverlet dat betrokkene de op 1 oktober 2005 bestaande discrepantie naar aanleiding van de brief van 12 november 2005 had kunnen en moeten opheffen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het beroep van betrokkene alsnog ongegrond moet worden verklaard.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2007.
(get.) J. Janssen.
(get.) M. Lochs.
JL