ECLI:NL:CRVB:2008:BC3263

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
04/3580 WAZ, 04/3626 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de weigering van WAZ-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv om geen WAZ-uitkering toe te kennen ongegrond heeft verklaard. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, en heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 oktober 2007, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat, en het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

De Raad heeft de klachten van appellante, waaronder ernstige rug- en nekklachten, knieklachten, diabetes en andere aandoeningen, in overweging genomen. Appellante stelde dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen voor een expertise. Echter, de Raad oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. De Raad volgde het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige, die had vastgesteld dat appellante op en na 31 december 2001 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De Raad vond geen aanleiding om de stelling van appellante dat haar beperkingen niet correct waren beoordeeld te volgen.

De uitspraak van de Raad bevestigt dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat appellante niet in aanmerking komt voor een WAZ-uitkering, omdat zij niet voldoet aan de criteria van arbeidsongeschiktheid zoals vastgelegd in de wet. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, M.H.A. Uri, op 18 januari 2008.

Uitspraak

04/3580 WAZ, 04/3626 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 7 juni 2004, 2003/1017 en 2003/1018 (hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, werkzaam bij ARAG – Nederland Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 oktober 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Bergenhenegouwen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
04/3580 WAZ
De Raad neemt als vaststaat aan de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de aangevallen uitspraak (2003/1017).
In de aangevallen uitspraak is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het Uwv terecht bij besluit van 24 juni 2003 (het bestreden besluit) het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 september 2001 waarbij is geweigerd om aan appellante op en na
31 oktober 1998 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen toe te kennen, ongegrond heeft verklaard.
In hoger beroep heeft appellante gewezen op haar klachten die bestaan uit: ernstige rug- en nekklachten, knieklachten alsmede diabetes en een regelmatig terugkerende tennisarm, artrose in de voet en problemen met lopen. Appellante stelt zich op het standpunt dat zij met de door haar overgelegde medische informatie genoegzaam heeft aangetoond dat zij verdergaand beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen voor het uitbrengen van een expertise. Appellante heeft in hoger beroep nog informatie opgestuurd van drs. B. de Bot, arts voor orthomanuele geneeskunde.
Het standpunt van appellante over haar belastbaarheid wordt door de Raad niet onderschreven. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit wat het medisch aspect betreft kan worden gedragen door de rapporten van verzekeringsarts E. Soons van 3 juli 2001 en van bezwaarverzekeringsarts C.G. van der Kooij van 25 maart 2002, 21 mei 2003, 24 juli 2003 en 25 november 2003. Ook op de in hoger beroep overgelegde informatie heeft Van der Kooij gereageerd; op 23 november 2007 heeft hij aangegeven dat de laatst ingebrachte informatie van drs. De Bot geen nieuwe gezichtspunten biedt gelet op de in geding zijnde datum.
De Raad is voorts van oordeel dat de bezwaararbeidsdeskundige A.F.M. van Belkom in de rapportage van 16 juni 2003 aan de hand van het praktisch verlies aan verdiencapaciteit bij schatting op eigen werk en de feitelijk door appellante gerealiseerde inkomsten, terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op en na 31 oktober 1998 heeft bepaald op minder dan 25% in de zin van de WAZ.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking
03/3626 WAZ
De Raad verwijst voor de feiten en omstandigheden in dit geding eveneens naar de aangevallen uitspraak 2003/1017.
In de aangevallen uitspraak 2003/1018 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 juni 2003, waarbij het Uwv heeft bepaald dat aan appellante geen WAZ-uitkering wordt toegekend omdat zij op en na 31 december 2001 minder dan 25% arbeidsongeschikt is, ongegrond verklaard.
Appellante heeft in dit hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in het geding 04/3580. Ter zitting van de Raad is namens appellante opgemerkt dat het onjuist is dat aan de beide beoordelingen het zelfde belastbaarheidspatroon ten grondslag is gelegd. Appellante lijdt aan een chronische aandoening en dat had voor het Uwv aanleiding moeten zijn om de beperkingen aan te scherpen.
Ook in deze zaak kan de Raad het standpunt van appellante niet volgen.
Uit de rapporten van verzekeringsarts E. Soons van 3 juli 2001 van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 20 juni 2003, maakt de Raad op dat er voor de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 oktober 1998 beperkingen zijn aangenomen in verband met appellantes schouderklachten en dat er bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid per 31 december 2001 aanvullend rekening is gehouden met de huidaandoening aan de handen en de diabetes mellitus.
Vanaf begin 2001 geldt er een beperking voor vuil en nat werk en is tevens vastgesteld dat appellante alleen in dagdienst mag werken in verband met de diabetes mellitus.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat de beperkingen hadden moeten worden aangescherpt omdat zij aan een progressieve aandoening lijdt, overweegt de Raad als volgt. Appellante heeft op het formulier ‘Melding en aanvraag WAZ-uitkering’ van
16 maart 2001 aangegeven dat zij zich vanaf 1 januari 2001 volledig arbeidsongeschikt acht.
Appellante is op 25 mei 2001 door verzekeringsarts Soons op het spreekuur onderzocht en deze arts heeft aanleiding gezien om de eerste dag van verminderde belastbaarheid in verband met de schouderklachten te bepalen op 1 november 1997. Nu het in dit geding gaat om de data 31 oktober 1998 en 31 december 2001 en appellante door de verzekeringsarts is gezien op 25 mei 2001, dus geruime tijd na de datum waarop de aanvang van de beperkingen is gesteld, ziet de Raad geen aanleiding om de stelling van appellante dat de progressieve aandoening tot verdere aanscherping van de beperkingen had moeten leiden te volgen.
De Raad volgt het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige A.F.M. van Belkom, als neergelegd in de rapportage van 27 maart 2002, die aan de hand een schatting op loondienstfuncties alsmede aan de hand van een schatting op eigen werk, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de WAZ op en na 31 december 2001 heeft bepaald op minder dan 25%.
Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak bevestigt dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2008.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.
HS