ECLI:NL:CRVB:2008:BC3735

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-6818 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W.J. Schoor
  • J.F. Bandringa
  • C.P.M. van de Kerkhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering WAZ-uitkering en Toeslag (TW) bij ernstige ziekte en financiële problemen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2005. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het besluit van appellant vernietigd, omdat deze onvoldoende had gemotiveerd waarom er geen dringende redenen waren om van terugvordering van een te veel betaalde WAZ-uitkering en toeslag af te zien. Betrokkene, die lijdt aan alvleesklierkanker en ernstige financiële problemen heeft, stelde dat de terugvordering van € 15.846,43 hem in grote problemen zou brengen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de omstandigheden van betrokkene, hoewel ernstig, niet leiden tot de conclusie dat er sprake is van onaanvaardbare gevolgen van de terugvordering. De Raad stelt dat dringende redenen slechts kunnen worden aangenomen in uitzonderlijke gevallen, en dat de financiële situatie van betrokkene niet onaanvaardbaar is, gezien de mogelijkheid om een regeling te treffen voor terugbetaling. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond.

Uitspraak

05/6818 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 19 oktober 2005, 05/33 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene]
en
appellant.
Datum uitspraak: 22 januari 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. Z. Alkan, advocaat te Almelo, een verweerschrift ingediend. Bij brief van 30 december 2005 heeft de gemachtigde van betrokkene een brief van de behandelend internist J.L.L.M. Coenen van 27 december 2005 ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2007.
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Ruis. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Bij zijn besluit van 1 december 2004 heeft appellant een eerder besluit van 28 mei 2004 gehandhaafd, waarbij van betrokkene een bedrag van in totaal € 15.846,43 is teruggevorderd aan over de jaren 1999 tot en met 2002 teveel betaalde uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). Daarbij is onder meer overwogen dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering af zou moeten worden gezien.
Betrokkene heeft tegen het besluit van 1 december 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank. Hij heeft daarbij onder meer aangevoerd dat de terugvordering hem voor zeer grote financiële problemen stelt. Zijn inkomsten bestaan slechts uit een AOW-uitkering en een pensioen van € 467,26 bruto per maand en verder heeft hij nog negatieve inkomsten en een schuld van € 21.500,00. Betrokkene heeft er op gewezen dat hij sinds 1992 lijdt aan alvleesklierkanker met uitzaaiingen naar de lever, waarvoor hij tot op heden wekelijks in het ziekenhuis wordt behandeld met chemokuren. Desondanks heeft hij steeds geprobeerd gedurende twee dagen per week zijn werkzaamheden als zelfstandige voort te zetten, maar er zijn talloze tegenslagen geweest, zoals het failliet gaan van een aantal opdrachtgevers.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het besluit van 1 december 2004 (hierna: het bestreden besluit) gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Voorts heeft zij bepalingen gegeven omtrent proceskostenvergoeding en griffierecht. De rechtbank heeft overwogen dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden zoals betrokkene die naar voren heeft gebracht niet kunnen leiden tot de conclusie dat er dringende redenen bestaan om van terugvordering af te zien.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en blijft zich, onder verwijzing naar jurisprudentie van de Raad, op het standpunt stellen dat geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Betrokkene heeft opnieuw gewezen op zijn slechte financiële situatie en zijn slechte gezondheidstoestand. Hij heeft een verklaring van 14 december 2005 van zijn huisarts overgelegd en een verklaring van 27 december 2005 van zijn internist, waaruit blijkt dat hij sinds 1992 ruim 850 behandelingen met chemotherapie heeft ondergaan met inmiddels toenemende complicaties als zeer ernstige trombose, oogklachten en benauwdheid. Bij de echtgenote van betrokkene is inmiddels een ernstige ziekte geconstateerd.
De Raad overweegt als volgt.
Niet is in geschil dat aan betrokkene over de periode van 1 januari 1999 tot 1 januari 2003 € 15.846,43 te veel aan uitkering ingevolge de WAZ en aan toeslag ingevolge de TW is betaald. Appellant is op grond van artikel 63 van de WAZ en artikel 20 van de TW verplicht dit bedrag terug te vorderen behoudens de bevoegdheid om bij aanwezigheid van dringende redenen daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor de betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Het moet gaan om een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat in het geval van betrokkene niet is gebleken van gevolgen als hiervoor bedoeld.
Wat betreft de financiële situatie van betrokkene merkt de Raad op dat het in dit geding gaat om de situatie en de aflossingscapaciteit van betrokkene in de tweede helft van 2004. Bij brief van 15 oktober 2004 heeft betrokkenes accountant J. den Bakker aan appellant meegedeeld dat op dat moment, gelet op de beperkte financiële ruimte van betrokkene, het maximaal terug te betalen bedrag ongeveer € 100,00 per maand zou kunnen zijn. Ter zitting van de rechtbank op 10 oktober 2005 heeft betrokkene meegedeeld inmiddels met appellant een regeling voor € 50,00 per maand te hebben. De Raad is van oordeel dat hieruit niet blijkt van onaanvaardbare financiële gevolgen van de terugvordering. De Raad wijst er voorts op dat ook bij een verslechterde financiële situatie het af te lossen bedrag zo wordt vastgesteld dat betrokkene blijft beschikken over de zogeheten beslagvrije voet, bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Wat betreft de medische situatie van betrokkene is het de Raad duidelijk geworden dat sprake is van zeer ernstige en langdurige ziekte van betrokkene, gepaard gaande met zeer belastende medische behandelingen. Toch bevatten de gedingstukken geen medische gegevens waarin aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor de veronderstelling dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen voor de fysieke of psychische gezondheidstoestand van betrokkene aanleiding geeft en evenmin is gebleken dat de samenloop van de terugvordering met de ernstige ziekte van betrokkene en zijn echtgenote tot een onaanvaardbare lijdensdruk van betrokkene leidt.
Gelet hierop is de Raad van oordeel dat ook het geheel van de door betrokkene aangevoerde omstandigheden niet tot de conclusie kan leiden dat er dit geval sprake is van een dringende reden in de zin van artikel 63 van de WAZ en artikel 20 van de TW.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit dient ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.F. Bandringa en C.P.M. van de Kerkhof als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 januari 2008.
(get.) C.W.J. Schoor.
(get.) I.R.A. van Raaij.
JL