ECLI:NL:CRVB:2008:BC7546

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/3685 WAO, 06/4188 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de herziening van de WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die sinds maart 2001 een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van zowel betrokkene als het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had het besluit van het Uwv om de uitkering van betrokkene te herzien, vernietigd, omdat de medische grondslag onvoldoende onderbouwd was. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene herzien van 80-100% naar 15-25%, maar dit besluit werd door de rechtbank als onterecht beoordeeld.

De Raad overweegt dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene berust op een ontoereikende arbeidskundige grondslag. De Raad stelt vast dat de door het Uwv vastgestelde functies, waaronder die van machinaal metaalbewerker en chauffeur bijzonder vervoer, niet in overeenstemming zijn met de beperkingen die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn vastgelegd. Betrokkene kan niet in de avond of nacht werken, wat niet is meegenomen in de beoordeling van de geschiktheid voor de genoemde functies.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit, hoewel op andere gronden, terecht door de rechtbank is vernietigd. De Raad oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van betrokkene moet worden veroordeeld, en begroot deze kosten op € 644,--. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 105,-- aan betrokkene moet vergoeden. De uitspraak wordt openbaar gedaan op 21 maart 2008.

Uitspraak

06/3685 en 06/4188 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 6 juni 2006, 06/85 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
betrokkene
en
het Uwv.
Datum uitspraak: 21 maart 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.A. Swildens, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Ook het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn voornoemde raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.S. van Daatselaar.
II. OVERWEGINGEN
Betrokkene ontvangt vanaf maart 2001 van het Uwv een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 25 augustus 2005 heeft het Uwv deze uitkering per 24 oktober 2005 herzien naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 15 tot 25%. Bij besluit van 27 december 2005 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 25 augustus 2005 gegrond verklaard en zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 25 oktober 2005 vastgesteld op 55 tot 65%.
Het beroep van betrokkene tegen dit besluit is bij de aangevallen uitspraak gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit vernietigd, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene en bepaald dat aan hem het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De rechtbank acht de medische grondslag van het bestreden besluit toereikend, maar acht onvoldoende onderbouwd dat betrokkene met zijn arbeidsbeperkingen in staat is de functie machinaal metaalbewerker uit te oefenen, gelet op de aan die functie verbonden belasting op het aspect “hoofdbewegingen”. De rechtbank overweegt tot slot dat het Uwv ter zitting heeft aangegeven, dat bij het bestreden besluit een onjuiste herzieningsdatum is genoemd, dat de juiste datum 25 oktober 2005 is, hetgeen het Uwv zal herstellen.
Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft in hoofdzaak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende heeft geacht. Betrokkene stelt van zijn kant dat de rechtbank ten onrechte de medische grondslag van het bestreden besluit heeft onderschreven en voorts, dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onvoldoende is omdat daarbij gebruik is gemaakt van de zogenoemde tweede release van het Claimbeoordelings- en Borgingssyteem (CBBS), die in de visie van betrokkene nog niet voldoet aan de daaraan ook blijkens de jurisprudentie te stellen eisen.
Ter zitting van de Raad is gebleken dat betrokkene zich met toegenomen klachten per 12 april 2006 volledig arbeidsongeschikt heeft gemeld en dat de mate van arbeidsongeschiktheid waarnaar zijn WAO-uitkering wordt berekend
– na bezwaar en beroep – door het Uwv per 10 mei 2006 weer is vastgesteld op 80 tot 100%.
De Raad overweegt als volgt.
De door het Uwv vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene berust op het standpunt, dat betrokkene met zijn in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 7 december 2005 vastgelegde beperkingen, nog in staat is de functies machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), productiemedewerker textiel, geen kleding (272043) en chauffeur bijzonder vervoer (282101) uit te oefenen.
In de FML is onder meer opgenomen, dat betrokkene niet in staat is om ’s avonds of ’s nachts te werken, hetgeen volgens de FML betekent dat werken tussen 18.00 en 06.00 uur niet mogelijk is. Deze beperking is door de bezwaarverzekeringsarts R. van Diessen vooral in verband met beperkingen van het gezichtsvermogen van betrokkene aan de FML toegevoegd, zoals blijkt uit zijn rapport van 8 december 2005 en uit het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige F.M.A. Havermans van 13 december 2005. Namens betrokkene is ter zitting van de Raad aangevoerd, dat uit de beschrijving van de inhoud van de beide onder de SBC-code 282101 vallende functies van chauffeur bijzonder vervoer blijkt, dat de chauffeur de bestelauto ‘s avonds op het bedrijfsterrein of in de garage dient te parkeren, wat in strijd is met de in de FML omschreven belastbaarheid.
De Raad stelt vast dat uit de gedingstukken niet blijkt of door de beoordelaars van het Uwv onder ogen is gezien dat de genoemde chauffeursfuncties ook vereisen dat ’s avonds moet worden gewerkt. Wel blijkt uit het genoemde rapport van Havermans dat enkele aanvankelijk ook voor de schatting gebruikte functies zijn vervallen, omdat in die functies ook ’s avonds wordt gewerkt. Ter zitting van de Raad is namens het Uwv beaamd dat sprake is van een duidelijke overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene, maar kon de genoemde discrepantie niet worden opgehelderd.
Nu de beperking voor ’s avonds en ’s nachts werken uitdrukkelijk in de FML is opgenomen, moet naar het oordeel van de Raad worden geconcludeerd dat betrokkene niet in staat kan worden geacht de chauffeursfuncties uit te oefenen. Dat betekent dat slechts twee SBC-codes resteren, zodat de vaststelling van de mate van arbeidson-geschiktheid van betrokkene berust op een ontoereikende arbeidskundige grondslag.
Reeds om deze reden komt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit, zij het op andere gronden, door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak terecht is vernietigd. Hieruit volgt tevens dat hetgeen door partijen overigens in hoger beroep naar voren is gebracht onbesproken kan blijven.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. De Raad begroot deze kosten op € 644,-- aan kosten voor rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad.
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan betrokkene het betaalde griffierecht in hoger beroep van
€ 105,-- vergoedt.
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van € 433,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en J.W. Schuttel en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
HS