ECLI:NL:CRVB:2008:BD1564

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1113 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • M.A. Hoogeveen
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van het hoger beroep inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 maart 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 januari 2006. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar het recht op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontzegd had. Het Uwv had in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 28 januari 2005, meegedeeld dat appellante per 10 januari 2005 geen recht had op WW-uitkering omdat zij niet voor ten minste de helft van de uren die zij gemiddeld per week werkte werkloos was geworden. Dit besluit werd later door het Uwv gehandhaafd.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van 9 mei 2005 ongegrond verklaard. Appellante betwistte niet dat zij per 10 januari 2005 geen recht had op WW-uitkering, maar wilde met haar hoger beroep uitsluitend een uitspraak verkrijgen over haar recht op uitkering met ingang van 17 januari 2005. De Raad heeft vastgesteld dat er reeds een afzonderlijke uitspraak over deze kwestie zou volgen, waardoor appellante geen procesbelang had bij de beoordeling van het hoger beroep. Daarom verklaarde de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met T. Hoogenboom als voorzitter en M.A. Hoogeveen en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

06/1113 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 9 januari 2006, 05/480 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 19 maart 2008.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.C.C. Oudhoff, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Mr. Oudhoff heeft bij brief van 8 december 2006 een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2008. Appelante is verschenen, bijgestaan door mr. Oudhoff. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 28 januari 2005 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij per 10 januari 2005 geen uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) kan krijgen omdat zij niet voor ten minste de helft van de uren die zij gemiddeld per week werkte werkloos is geworden. Bij besluit van 9 mei 2005 heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het besluit van 28 januari 2005 gehandhaafd.
1.2. Bij besluit van 21 september 2005 heeft het Uwv per 17 januari 2005 aan appellante het recht op WW-uitkering ontzegd. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft het Uwv niet in die opvatting gevolgd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Op het hoger beroep van het Uwv tegen die uitspraak van de rechtbank (06/7189 WW) doet de Raad heden afzonderlijk uitspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 9 mei 2005 ongegrond verklaard.
3.1. Appellante betwist niet dat zij per 10 januari 2005 geen recht heeft op WW-uitkering. Zij beoogt met haar hoger beroep uitsluitend een uitspraak te verkrijgen over haar recht op uitkering met ingang van 17 januari 2005. Zoals onder 1.2. is vermeld doet de Raad hierover afzonderlijk uitspraak, zodat appellante geen procesbelang heeft bij de beoordeling van het hoger beroep. Daarom zal de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en M.A. Hoogeveen en N.J. van Vulpen-Grootjans als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.B. de Gooijer.
RH