ECLI:NL:CRVB:2008:BD1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/175 WAO, 06/178 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de arbeidsongeschiktheidsschatting in WAO-zaak na hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2005, waarin het beroep van appellant tegen besluiten op bezwaar van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WAO-uitkering, die was vastgesteld op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek werd deze mate verhoogd naar 45 tot 55%, maar appellant was het hier niet mee eens en stelde dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 25 april 2008 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de rechtbank de medische grondslag van de bestreden besluiten niet onjuist had geacht, en dat appellant, op basis van de vastgestelde belastbaarheid, medisch gezien in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door G.J.H. Doornewaard, in tegenwoordigheid van griffier E.M. de Bree.

Uitspraak

06/175 WAO en 06/178 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2005, 03/112 WAO en 03/191 WAO (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 25 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld door mr. R.J.G. Schouenberg, advocaat te Amsterdam.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Schouenberg. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J. Koning.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit op bezwaar I van 2 december 2002 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2001, waarbij aan hem met ingang van 18 april 2000 een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
25 tot 35%, in zoverre gegrond verklaard dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 18 april 2000 wordt bepaald op 35 tot 45% en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit op bezwaar II van 2 december 2002 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 december 2001, waarbij aan hem met ingang van 29 november 2001 een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, in zoverre gegrond verklaard dat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 29 november 2001 wordt bepaald op 45 tot 55% en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het beroep van appellant tegen deze besluiten op bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat zij gelet op de bevindingen van de door haar als deskundige ingeschakelde psychiater dr. R.V. Schwarz, geen aanleiding ziet om de medische grondslag van de bestreden besluiten onjuist te achten. De rechtbank is verder van oordeel dat appellant uit medisch oogpunt op en na 18 april 2000 en 29 november 2001 staat moet worden geacht tot het verrichten van de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek bij de rechtbank niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Appellant heeft aangegeven dat hij in de maatschappij niet (meer) kan functioneren en is van mening dat Schwarz niet goed heeft gemotiveerd waarom hij in staat kan worden geacht om gangbare arbeid te verrichten.
De Raad overweegt als volgt.
In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken, is de Raad niet gebleken.
Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij geraadpleegde medicus blijkt dat de deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. De Raad wijst op de brief van Schwarz van 1 juni 2005 waarin hij reageert op door appellant opgestuurde informatie van de aan Mentrum verbonden psychiater E. Mojet en de hem behandelende huisarts F.N. Voorsluis-Spanhoff. Schwarz heeft de door appellant geopperde bezwaren besproken, doch geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen.
Voorts is de Raad van oordeel dat het door Schwarz verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is. Bovendien heeft appellant in hoger beroep geen nadere, van (behandelend) artsen afkomstige, medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op zijn situatie ten tijde thans in geding.
Wat betreft de arbeidskundige kant van de zaak vermag de Raad, uitgaande van de op 30 maart 2001 vastgestelde belastbaarheid, niet in te zien dat appellant ten tijde in geding medisch gezien niet in staat was tot het vervullen van de functies waarop de mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% respectievelijk 45 tot 55% is gebaseerd.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep faalt, waaruit volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 april 2008.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) E.M. de Bree.
TM