ECLI:NL:CRVB:2008:BD1877

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-493 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijzondere bijstand voor kosten van verhuizing en woninginrichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, die op 15 januari 2007 een eerdere beslissing van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar bevestigde. Appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in verband met de kosten van verhuizing en woninginrichting, na zijn verhuizing van het adres [adres 1] naar [adres 2] te Alkmaar. Het College had deze aanvraag op 21 december 2005 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 7 maart 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de verhuizing niet acuut of onvoorzienbaar was en dat appellant een deel van zijn bijstandsuitkering had moeten reserveren voor de kosten van woninginrichting.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de kosten van verhuizing en woninginrichting tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan behoren. Deze kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, en bijstandsverlening is alleen mogelijk in geval van bijzondere omstandigheden. De Raad oordeelde dat appellant niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening rechtvaardigden. Het feit dat appellant schulden had en een onderhoudsverplichting in Marokko, werd niet als bijzondere omstandigheid erkend. De Raad concludeerde dat het College de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht had afgewezen en bevestigde de aangevallen uitspraak.

De uitspraak werd gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns, met S.R. Bagga als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 mei 2008.

Uitspraak

07/493 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 januari 2007, 06/867 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 mei 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2008. Appellant is niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door S. Groothuis, werkzaam bij de gemeente Alkmaar.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellant stond sedert zijn echtscheiding medio 2001 als woningzoekende ingeschreven bij een woningbouwvereniging.
Hij ontvangt sedert 18 oktober 2005 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
In verband met zijn verhuizing van het adres [adres 1] naar het adres [adres 2] te Alkmaar heeft appellant op 17 november 2005 bij het College een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van verhuizing en woninginrichting.
Bij besluit van 21 december 2005 heeft het College de aanvraag afgewezen.
Bij besluit van 7 maart 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2005 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van het College was de verhuizing wenselijk maar niet noodzakelijk. Ook was de verhuizing niet onvoorzienbaar en was geen sprake van bijzondere omstandigheden waardoor appellant de kosten waarvoor hij bijstand heeft gevraagd niet voor eigen rekening kon nemen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 maart 2006 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gesteld dat de verhuizing van appellant acuut en niet voorzienbaar voor hem is geweest. Appellant had derhalve een deel van zijn bijstandsuitkering dienen te reserveren voor de kosten van woninginrichting.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
Appellant heeft in het kader van zijn verzoek om bijzondere bijstand voor de onderhavige kosten aangegeven dat de verhuizing naar een woning noodzakelijk was omdat hij een kamer huurde en derhalve geen aparte slaapkamer had voor zijn dochter. Voorts stelt appellant niet voldoende in de gelegenheid te zijn geweest te reserveren omdat de verhuizing voor hem onverwacht kwam. Bovendien had appellant geen middelen om te sparen in verband met schulden aan vrienden en een onderhoudsverplichting in Marokko.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad worden de kosten van verhuizing en woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Die kosten dienen in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
De Raad is evenals de rechtbank van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in de onderhavige situatie geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan. Appellant heeft al vanaf 2001 kunnen voorzien dat hij ooit voor woningtoevoeging in aanmerking zou komen. Hij had dan ook voor de onderhavige kosten moeten reserveren. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende terugbetalingsverplichting kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid in het individuele geval die bijstandsverlening rechtvaardigt. Schulden danwel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. Voorts is de Raad van oordeel dat de onderhoudsverplichting van appellant aan familieleden in Marokko, waarvan overigens evenmin als van de vorenbedoelde schulden verifieerbare gegevens zijn overgelegd, eveneens niet kan leiden tot het aannemen van bijzondere omstandigheden als vorenbedoeld. Daartegen verzet zich het in de WWB verankerde territorialiteitsbeginsel. Ook is niet gebleken dat appellant de onderhavige kosten niet kan voldoen door gespreide betaling achteraf.
Het beroep van appellant op artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten slaagt evenmin reeds omdat appellant het beroep niet voldoende heeft onderbouwd, in die zin dat duidelijk is op welk ongerechtvaardigd onderscheid tussen welke groepen personen appellant doelt.
In hetgeen overigens door appellant is aangevoerd, ziet de Raad geen grond om tot een ander oordeel te komen. Dit betekent dat het College de door appellant gevraagde bijzondere bijstand in de in geding zijnde kosten terecht heeft geweigerd.
Het voorgaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van S.R. Bagga als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2008.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) S.R. Bagga.
AR060508