4.2. Naar het oordeel van de Raad slaagt deze hoger beroepsgrond van het Uwv. De Raad verwijst in verband daarmee naar zijn uitspraak van 7 maart 2008, LJN: BC7279, waarin de Raad voor zover hier van belang als volgt heeft overwogen:
“De Raad heeft in zijn uitspraken van 9 november 2004 overwogen dat in reeds lopende zaken waarin zich met betrekking tot het voorliggende bestreden besluit problemen zouden voordoen die voortvloeien uit de door de Raad geconstateerde onvolkomenheden van het CBBS, dat besluit in beginsel om die reden zal moeten worden vernietigd, waarbij geldt dat indien het besluit in de loop van de procedure in beroep of in hoger beroep alsnog wordt voorzien van de ontbrekende toelichting, onderbouwing en/of motivering, aanleiding kan bestaan om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel of gedeeltelijk in stand te laten.
Voorts heeft de Raad overwogen dat zulks voor toekomstige besluiten evenwel anders ligt: de Raad achtte het in de rede te liggen dat het Uwv, teneinde soortgelijke problemen voor de toekomst te voorkomen, na kennis te hebben genomen van het in zijn uitspraken neergelegde oordeel, ervoor kiest om niet te volstaan met het verstrekken van afzonderlijke toelichtingen en motiveringen in zich aandienende individuele gevallen, maar tot een zekere systeemaanpassing over te gaan, teneinde de gesignaleerde onvolkomenheden op een meer gestructureerde wijze op te heffen. Een dergelijke systeemaanpassing werd blijkens het verhandelde ter zitting van de zijde van het Uwv in beginsel ook mogelijk geacht. De Raad heeft overwogen het redelijk te achten voor een dergelijke - ingrijpende - systeemaanpassing een termijn aan het Uwv te gunnen welke niet voor 1 juli 2005 zou eindigen.
Dat betekent, zo heeft de Raad daaraan toegevoegd, dat rekening ermee dient te worden gehouden dat schattingsbesluiten die vanaf 1 juli 2005 worden genomen, indien en voor zover daaraan gebreken kleven die voortvloeien uit de geconstateerde onvolkomenheden van het CBBS, niet langer op vooromschreven wijze zullen kunnen worden gerepareerd door middel van het alsnog verstrekken van een nadere onderbouwing, toelichting en/of motivering. Die besluiten zullen dan in daarvoor in aanmerking komende gevallen worden vernietigd zonder instandlating van de rechtsgevolgen.
De aangekondigde mogelijkheid van vernietiging zonder instandlating van de rechtsgevolgen van schattingsbesluiten die worden genomen vanaf 1 juli 2005, had derhalve - naar ook aldus door appellant is begrepen - uitsluitend betrekking op de situatie waarin appellant ervoor zou kiezen c.q. ervoor zou hebben gekozen niet over te gaan tot structurele aanpassing van het CBBS. Indien in die situatie een vanaf genoemde datum genomen schattingsbesluit niet uiterlijk ten tijde van het nemen daarvan zou zijn voorzien van de noodzakelijke toelichting en motivering, zou niet langer mogen worden gerekend op instandlating van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit. Aldus diende de aangekondigde vernietiging van besluiten genomen vanaf 1 juli 2005 als een aansporing om appellant te bewegen tot systeemaanpassing.
In zijn - na de aangevallen uitspraak gewezen - uitspraken van 12 oktober 2006 (LJN AY9971, 9973, 9974, 9976 en 9980) heeft de Raad, voor zover hier van belang, blijk gegeven van het oordeel dat met de door appellant na de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen in voldoende mate is tegemoet gekomen aan de in die uitspraken verwoorde kritiek van de Raad.
Gegeven deze systeemaanpassing, die voor 1 juli 2005 zijn beslag heeft gekregen, heeft de in de uitspraken van 9 november 2004 aangekondigde vernietiging van op en na 1 juli 2005 genomen schattingsbesluiten zonder de mogelijkheid van instandlating van de rechtsgevolgen, zijn doel en betekenis verloren. Anders dan de rechtbank meent, kan aan de uitspraken van de Raad van 9 november 2004 dan ook geen grondslag (meer) voor een dergelijke vernietiging worden ontleend.”