ECLI:NL:CRVB:2008:BD3540
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- B.J. van der Net
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake overgang van onderneming en onderzoeksplicht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De rechtbank had geoordeeld dat de besluiten van 28 oktober 2005 en 8 maart 2006, waarin werd bepaald dat 10,78% van de aan bepaalde werknemers betaalde WAO-uitkeringen op betrokkene zou worden verhaald, vernietigd dienden te worden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de vraag of er sprake was van een overgang van onderneming, zoals bedoeld in artikel 7:662 van het Burgerlijk Wetboek.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet kan worden verweten dat er onvoldoende onderzoek is gedaan. De Raad wees op de resultaten van het buitendienstonderzoek en de verklaring van zowel de overdragende als de overnemende partij, waaruit blijkt dat er wel degelijk sprake was van een overgang van onderneming. De Raad concludeerde dat betrokkene niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er geen sprake was van een dergelijke overgang. De omstandigheid dat er geen afsplitsingakte is opgemaakt, werd door de Raad niet als doorslaggevend beschouwd.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van betrokkene werd ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan op 5 juni 2008 door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met R.C. Schoemaker als voorzitter en B.J. van der Net en G. van der Wiel als leden. De beslissing werd in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier uitgesproken.