ECLI:NL:CRVB:2008:BD3951

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1878 WWB-VV, 07/5991 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Th.C. van Sloten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en aflossingsverplichting bij bijstandsbesluit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 april 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. Het College had eerder een aflossingsverplichting van € 64,50 per maand opgelegd aan verzoekster, ingaande 1 juli 2006, ter voldoening van een bijstands schuld van € 10.198,34. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Almelo heeft het beroep van verzoekster gegrond verklaard en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, omdat het College niet had onderzocht of verzoekster onder de beslagvrije voet zou komen te vallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak de overwegingen van de rechtbank onderschreven, met name dat het College de beslagvrije voet niet had vastgesteld in overeenstemming met de wet. De Raad heeft vastgesteld dat het College geen bewijs heeft geleverd dat het de beslagvrije voet correct heeft vastgesteld, en dat het College in hoger beroep niet heeft aangetoond dat het de juiste procedure heeft gevolgd. De Raad heeft daarom de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover het College opnieuw op het bezwaar van verzoekster moest beslissen, en heeft zelf in de zaak voorzien door het aflossingsbedrag per 1 juli 2006 op nihil vast te stellen.

Daarnaast heeft de Raad het College veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 1.288,-- bedragen, en heeft het College opgedragen het betaalde griffierecht van € 106,-- aan verzoekster te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen grond was voor het treffen van een dergelijke voorziening. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het vaststellen van aflossingsverplichtingen en de noodzaak om de beslagvrije voet in acht te nemen.

Uitspraak

08/1878 WWB-VV
07/5991 WWB
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, en artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoekster] (hierna: verzoekster),
in verband met het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede (hierna: College)
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 september 2007, 07/131 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoekster
en
het College
Datum uitspraak: 29 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Het College heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoekster heeft een verweerschrift ingediend.
Namens verzoekster heeft mr. B. Bentem, advocaat te Oldenzaal een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008 waar voor verzoekster is verschenen mr. Bentem. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.W. Heesen, werkzaam bij de gemeente Enschede.
II. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter gaat in dit geding uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Ter voldoening van een nog openstaande bijstandsschuld van € 10.198,34 heeft het College bij besluit van 14 juni 2006 aan verzoekster een aflossingsverplichting van € 64,50 per maand opgelegd, ingaande 1 juli 2006.
Het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 30 januari 2007 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het besluit van 30 januari 2007 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit - met beslissingen omtrent proceskosten en griffierecht - vernietigd en het College opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft daartoe overwogen
- kort weergegeven - dat het College bij het vaststellen van de maandelijkse aflossingsverplichting is uitgegaan van de voor verzoekster geldende bijstandsnorm zonder onderzoek te verrichten naar het feitelijke inkomen. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de Raad van 13 februari 2007, LJN AZ8780. Het besluit is daarom genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voorts blijkt uit de gedingstukken niet dat het College de hier van belang zijnde beslagvrije voet heeft vastgesteld met inachtneming van artikel 475d, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Ook op die grond is sprake van strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het College heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hetgeen daarbij is aangevoerd komt erop neer dat het College van mening is dat voor zover mogelijk en waar noodzakelijk onderzoek is ingesteld naar het feitelijke inkomen van verzoekster. Voorts is het College van mening dat het op de weg van verzoekster ligt om aan te tonen dat zij door het opleggen van de onderhavige aflossingsverplichting onder de beslagvrije voet zakt. Het College stelt dat verzoekster geen inzicht heeft verstrekt in haar financiële situatie. Het College stelt zich, gelet hierop, op het standpunt dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het besluit van 30 januari 2007 in stand moet blijven.
Het College heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat geen uitvoering is gegeven aan de door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak gegeven opdracht opnieuw te beslissen op het door verzoekster tegen het primaire besluit van 14 juni 2006 gemaakte bezwaar.
De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
Aan de orde is de aflossingsverplichting zoals die door het College met ingang van 1 juli 2006 is vastgesteld, te weten € 64,50 per maand.
Uit artikel 475c Rv in samenhang bezien met de artikelen 58 en 60 van de Wet werk en bijstand (WWB) volgt dat de tenuitvoerlegging van een besluit tot terugvordering zodanig geschiedt dat de belanghebbende blijft beschikken over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet, zoals bedoeld in artikel 475d Rv. Uit artikel 7 van het door het College vastgestelde Incassobeleid volgt eveneens dat de debiteur in alle gevallen de beschikking dient te houden over een inkomen gelijk aan de beslagvrije voet.
Daargelaten wat er zij van het oordeel van de rechtbank dat het College geen onderzoek heeft gedaan naar de hoogte van het feitelijke inkomen van verzoekster ten tijde hier van belang te weten 1 juli 2006, de Raad onderschrijft in ieder geval het oordeel van de rechtbank dat niet is gebleken dat het College de beslagvrije voet heeft vastgesteld met inachtneming van artikel 475d, vijfde lid, Rv. Het College heeft in hoger beroep niets aangevoerd waaruit blijkt dat wel toepassing is gegeven aan de genoemde bepaling.
De rechtbank heeft dan ook terecht het beroep gegrond verklaard en het besluit van 30 januari 2007 vernietigd.
Anders dan de rechtbank ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het College op te dragen opnieuw op het bezwaar van verzoekster te beslissen, maar om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
De voorzieningenrechter heeft hierbij het volgende van belang geacht. Uit de tot de gedingstukken behorende "berekening draagkracht" van 24 augustus 2006, opgesteld in het kader van een schuld die verzoekster heeft op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, wordt het feitelijke inkomen van verzoekster ten tijde hier in geding vermeld, onder meer bestaande uit een uitkering op grond van de Ziektewet. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Met name bestaat er geen grond voor een verhoging van deze uitkering met (nog eens) een component vakantiegeld. Met betrekking tot de toepassing van artikel 475d, vijfde lid, Rv zoals dat artikel ten tijde hier in geding luidde (eerst ingaande 1 januari 2008 is onderdeel a van deze bepaling gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van de Zorgverzekeringswet op 1 januari 2006) stelt de voorzieningenrechter vast dat er geen aanleiding is niet uit te gaan van de gegevens vermeld in de "berekening draagkracht" van 24 augustus 2006.
Hiervan uitgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat op 1 juli 2006 geen ruimte bestond voor het vaststellen van een aflossingsbedrag. Het aflossingsbedrag zal per die datum dan ook op nihil worden vastgesteld.
De voorzieningenrechter zal dan ook de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij aan het College de opdracht is verstrekt opnieuw op het bezwaar van verzoekster te beslissen, vernietigen.
Voor het treffen voor een voorlopige voorziening bestaat gelet op het voorgaande geen grond.
De voorzieningenrechter ziet ten slotte aanleiding voor een veroordeling in de kosten van verzoekster. Deze kosten worden begroot op € 644, -- in bezwaar, op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand en op € 322,-- verband houdend met het indienen van het verzoek om een voorlopige voorziening.
Voorts ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 23, vierde lid, van de Beroepswet te bepalen dat het College het door verzoekster in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht, een bedrag van € 106,--, vergoedt.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
in de hoofdzaak
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij aan het College de opdracht is gegeven een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen;
Bepaalt het aflossingsbedrag per 1 juli 2006 op nihil;
Veroordeelt het College in de kosten van verzoekster tot een bedrag van in totaal € 1.288,-- te betalen door de gemeente Enschede;
op het verzoek om voorlopige voorziening
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt het College in de kosten van verzoekster tot een bedrag van € 322,-- te betalen door de gemeente Enschede;
Bepaalt dat de gemeente Enschede aan verzoekster het betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten. De beslissing is, in tegenwoordigheid van H.E. Scheepers-van Die als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 april 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get). H.E. Scheepers-van Die.
EK