op de hoger beroepen van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Dordrecht van 7 april 2006 en 6 juli 2007, 05/782 en 06/720 (hierna: aangevallen uitspraak I en II),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Datum uitspraak: 28 mei 2008
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, bij brieven van 18 mei 2006 en 15 augustus 2007 hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend. Bij brief van 4 april 2008 heeft het Uwv in beide zaken een nadere medische rapportage van 2 april 2008 ingestuurd.
Het onderzoek ter zitting, waar de hoger beroepen gevoegd zijn behandeld, heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Namens appellante is verschenen mr. Manspeaker voornoemd. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.M. Huijzer.
1.1 Appellante is per 9 januari 1997 uitgevallen voor haar werk als juridisch medewerkster voor 40 uur per week wegens bekkeninstabiliteitsklachten na de zwangerschap. Later zijn daar diverse andere lichamelijke klachten en psychische klachten bijgekomen.
1.2 Bij het einde van de wachttijd, per 8 januari 1998, is haar een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 3 augustus 2004 is die uitkering met ingang van 4 oktober 2004 ingetrokken.
1.3 Op 26 oktober 2004 heeft appellante, die op dat moment een uitkering krachtens de Werkeloosheidswet ontving, zich opnieuw ziek gemeld. Bij besluit van 22 december 2004 is aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering per 26 oktober 2004 wordt heropend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.4 Bij besluit van 14 juni 2005 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 december 2004 gegrond verklaard, in die zin dat haar WAO-uitkering per 26 oktober 2004 wordt heropend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.5 Bij besluit van 29 augustus 2005 is aan appellante meegedeeld dat zij per 19 augustus 2005 ongewijzigd 35 tot 45% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit van 1 augustus 2006 is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 augustus 2005 gegrond verklaard, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 19 augustus 2005 is vastgesteld op 65 tot 80%.
2.1 De aangevallen uitspraak I
2.2 Met deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 14 juni 2005 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag berust. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat zij met het Uwv van oordeel is dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanknopingspunten biedt voor de stelling van appellante dat zij per datum in geding meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
2.3 Hetgeen namens appellante in hoger beroep is betoogd, is in grote lijnen een herhaling van hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd en is uitsluitend gericht tegen de medische grondslag van het besluit van 14 juni 2005. Naar het oordeel van appellante is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest omdat niet met al haar medische klachten rekening is gehouden. Vanwege haar medische klachten acht appellante zich niet geschikt voor voltijdse arbeid.
2.4 Naar het oordeel van de Raad ligt aan het besluit van 14 juni 2005 een zorgvuldige medische beoordeling ten grondslag. De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad nog toe dat de in beroep namens appellante nader ingebrachte stukken, afkomstig van de huisarts van 9 en 16 maart 2006, de fysiotherapeut van 8 maart 2006 en de acupuncturist van 16 maart 2006 geen nieuwe medische gegevens bevatten. Wat betreft de daarin genoemde longklachten is de Raad met het Uwv van oordeel dat niet is gebleken dat deze klachten al bestonden ten tijde van de datum in geding. Daarbij zijn in hoger beroep door appellante geen medische gegevens in geding gebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen.
3.1 De aangevallen uitspraak II
3.2 Met deze uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 1 augustus 2006 eveneens ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een ontoereikende dan wel onjuiste medische grondslag berust. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen, nu de bezwaarverzekeringsarts heeft geoordeeld dat daarvoor geen medisch objectiveerbare argumenten zijn aangevoerd. In aanmerking genomen dat door de verzekeringsartsen met alle door appellante naar voren gebrachte beperkingen rekening is gehouden, heeft de rechtbank geen reden gezien voor het oordeel dat het Uwv in verband met het chronische vermoeidheidssyndroom nieuw onderzoek had moeten doen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat niet is gebleken dat de belasting in de functies die bij de schatting zijn betrokken niet binnen de voor appellante vastgestelde belastbaarheid blijft.
3.3 Het hoger beroep van appellante is uitsluitend gericht tegen de medische grondslag van het besluit van 1 augustus 2006. Appellante is van mening, mede gelet op het verhandelde ter zitting, dat het medisch onderzoek niet voldoende zorgvuldig en diepgaand is geweest. Appellante acht zich meer beperkt dan door het Uwv is aangenomen. Ter ondersteuning is verwezen naar de in hoger beroep overgelegde medische gegevens.
3.4 Naar het oordeel van de Raad ligt aan bestreden besluit II eveneens een zorgvuldige medische beoordeling ten grondslag. De Raad kan zich volledig vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid. Daaraan voegt de Raad nog toe dat de in hoger beroep namens appellante nader ingebrachte stukken afkomstig van de cardioloog, de maag-darm-lever arts en de cardio thoracaal chirurg, geen grond bieden voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante heeft overschat. Daarbij neemt de Raad in aanmerking dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 24 oktober 2007 genoegzaam heeft gemotiveerd dat, ook als er in 2005 sprake zou zijn geweest van een TIA, dit geen consequenties heeft voor de belastbaarheid van appellante per datum in geding.
3.5 De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, evenmin grond om te oordelen dat de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn.
4.1 Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
4.2 De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2008.