ECLI:NL:CRVB:2008:BD8371

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6378 WAO + 6379 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Bolt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Arnhem inzake WAO-uitkering

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 oktober 2005, waarin de rechtbank besliste op de aanvragen van appellante met betrekking tot haar WAO-uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 22 juli 2008 uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 14 augustus 2007 is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. P.H.H.J. Krijnen. Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend en schriftelijke vragen gesteld aan het Uwv, waarop het Uwv heeft gereageerd met een gewijzigd besluit op bezwaar van 5 september 2007. Dit besluit kwam geheel tegemoet aan het beroep van appellante, waardoor er tussen partijen geen geschil meer bestond. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, aangezien appellante geen belang meer had bij een oordeel over de aangevallen uitspraak. Tevens heeft de Raad het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 26,18, en bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 140,- vergoedt.

Uitspraak

05/6378 + 6379 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 oktober 2005, 05/1296 en 05/1390 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2007. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend. Hij heeft het Uwv schriftelijke vragen gesteld, waarop bij brief van
10 september 2007 is gereageerd. Bij brief van 5 september 2007 heeft het Uwv de Raad een afschrift van zijn gewijzigd besluit op bezwaar van 5 september 2007 toegezonden.
Bij schrijven van 19 september 2007 heeft appellante gereageerd, waarop het Uwv heeft gereageerd bij brief van 16 oktober 2007.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
OVERWEGINGEN
Met het besluit van 5 september 2007 heeft het Uwv opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. Dit besluit komt geheel tegemoet aan het beroep van appellante.
Tussen partijen bestaat, gezien de inhoud van dit besluit, geen geschil meer.
Derhalve heeft appellante geen belang meer bij een oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak. Het hoger beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding, anders dan het Uwv, om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante, welke kosten worden begroot op € 11,94 aan reiskosten van appellante in beroep en op € 14,24 aan reiskosten van appellante in hoger beroep, in totaal € 26,18.
Bij gebreke van bewijsstukken acht de Raad de gevorderde verschotten niet toewijsbaar.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 26,18, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door de appellante betaalde griffierecht van € 140,- (€ 37,- + € 103,-) vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van C. Tersteeg als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008.