als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats], Duitsland (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 augustus 2007, 04/3914 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van
27 februari 2008 heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft dr. P. Rauscher, advocaat te Regensburg, Duitsland, namens appellant verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
De uitspraak van de Raad van 27 februari 2008 berust hierop, dat het hoger beroepschrift niet binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank is ingediend.
In geding is de vraag of het hoger beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
De Raad ziet geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn genoemde uitspraak gegeven.
Volgens artikel 6:24 van de Awb in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Die termijn vangt aan op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Blijkens de gedingstukken is de aangevallen uitspraak bij aangetekend schrijven van 24 augustus 2007 aan de gemachtigde van appellant toegezonden. De beroepstermijn vangt derhalve aan op 25 augustus 2007 en eindigt op 5 oktober 2007. Het beroepschrift is niet binnen die termijn ingediend.
De gemachtigde van appellant stelt zich kennelijk op het standpunt dat de beroepstermijn eerst aanvangt na de ontvangst van de aangevallen uitspraak. Dat standpunt is onjuist. Voor de motivering verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 7 juni 2005, LJN AT7061, welke uitspraak kan worden geraadpleegd op www.rechtspraak.nl.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A. Hoogeveen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2008.