ECLI:NL:CRVB:2008:BF2264
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- J.F. Bandringa
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na arbeidsongeschiktheid door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 september 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die zijn recht op ziekengeld betwistte. De appellant, die na een verkeersongeval in 2001 arbeidsongeschikt was geraakt, had in 2006 een ziekmelding gedaan na een val. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had hem echter per 6 maart 2006 geen recht meer op ziekengeld toegekend, omdat hij niet langer ongeschikt werd geacht voor het verrichten van zijn arbeid. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad heeft in zijn overwegingen de medische onderbouwing van de beslissing van het Uwv beoordeeld. De Raad concludeerde dat de verzekeringsgeneeskundige adviezen voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand waren gekomen. De betrokken verzekeringsartsen hadden, na het afwachten van de uitslag van een neurologisch onderzoek, de appellant weer arbeidsgeschikt geacht. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor nader medisch onderzoek, aangezien de beschikbare gegevens geen bewijs leverden dat de appellant ten tijde van de beslissing ernstige psychische klachten had die zijn arbeidsgeschiktheid zouden beïnvloeden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de stellingen van de appellant en zijn gemachtigde niet voldoende onderbouwd waren om tot een ander oordeel te komen. De Raad achtte het ook niet nodig om proceskosten te vergoeden, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd was door een gemachtigde.