ECLI:NL:CRVB:2008:BF6694
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in januari 2003 uitviel wegens psychische klachten en vermoeidheid. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij appellant door verschillende artsen is onderzocht, concludeerden zij dat er geen objectief medisch aantoonbare ziekte of gebrek was. De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts onderschreven deze conclusie, wat leidde tot de intrekking van de uitkering per 29 januari 2006. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij hij de zorgvuldigheid van het onderzoek door de zenuwarts in twijfel trok en verwees naar eerdere rapporten die zijn klachten zouden onderbouwen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 22 augustus 2008 werd de zaak besproken, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de intrekking van de uitkering terecht was, omdat de medische gegevens geen aanleiding gaven om aan de geschiktheid voor eigen werk te twijfelen. De Raad wees erop dat de geschiktheid voor eigen werk in beginsel de vooronderstelling van arbeidsongeschiktheid uitsluit, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die deze vooronderstelling aantasten. In dit geval was er geen bewijs dat appellant niet in staat was om soortgelijke werkzaamheden elders te verrichten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier A.C. Palmboom, op 3 oktober 2008.