[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 15 december 2006, 06/682 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 oktober 2008
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2008.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
1.1. Appellante is op 6 januari 1999 vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld vanwege rug-, nek- en schouderklachten. Later is bij appellante fibromyalgie gediagnosticeerd en heeft appellante ook psychische klachten gekregen.
1.2. Bij besluit van 15 september 2005 heeft het Uwv de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 16 november 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was.
1.3. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, welk bezwaar het Uwv bij besluit van 5 april 2006 ongegrond heeft verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
5 april 2006, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3.1. Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke en psychische klachten en dat zij niet in staat is de voor haar geselecteerde functies te verrichten.
3.2. Ter zitting is hier aan toegevoegd dat de functie van parkeercontroleur ten onrechte is geselecteerd omdat in deze functie structureel nachtdienst voorkomt en dat in de functie van besteller sprake is van een ongemotiveerde overschrijding op het onderdeel reiken.
4.1. De Raad overweegt met betrekking tot de medische situatie van appellante evenmin als de rechtbank aanknopingspunten te zien voor het oordeel dat de aan de schatting ten grondslag liggende medische beoordeling onzorgvuldig heeft plaatsgevonden.De verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hebben niet bij eigen onderzoek kunnen vaststellen dat er sprake is van een psychiatrisch toestandsbeeld. Daarbij heeft de huisarts van appellante, P.G.M. van Riswick, bij brief van 28 november 2005 aangegeven dat de behandeling met Citalopram haar goed lijkt te helpen en dat GGZ geen verdere begeleiding heeft ingesteld gezien de verbetering van de klachten op de medicatie. Voorts blijkt uit de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat rekening is gehouden met de nek-, rug- en schouderklachten van appellante. Er is geen medische informatie overgelegd die doet twijfelen aan het juist vaststellen van de mogelijkheden van appellante door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts.
4.2. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het besluit constateert de Raad dat de schatting berust op de functies meteropnemer (sbc-code 315181), parkeercontroleur (sbc-code 342022), bode-bezorger (sbc-code 315140) en besteller (sbc-code 282102). De Raad constateert dat blijkens de omschrijving van de functie van parkeercontroleur in de Arbeidsmogelijkhedenlijst, in deze functie sprake is van structurele nachtdienst. Gelet op artikel 9, aanhef en onder f, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zoals dat vanaf 1 oktober 2004 luidt (verder: het Schattingsbesluit), blijft bij de bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen, arbeid die meer dan incidenteel tussen 0.00 uur en 6.00 uur wordt verricht buiten beschouwing, tenzij betrokkene in dergelijke arbeid werkzaam was. Deze functie kan derhalve niet aan de berekening van appellantes mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag worden gelegd.
4.3. Ten aanzien van de functie van besteller (sbc-code 282102) stelt de Raad vast dat er sprake is van de volgende belasting op het onderdeel reiken (4.8. en 4.9.): "Dagelijks tijdens meer dan 4 werkuren, maximaal 560 maal per uur: tijdens 8 werkuren 60 maal ongeveer 70 centimeters achtereen en tijdens 8 werkuren 500 maal ongeveer 50 centimeters achtereen.". In de FML is bij "4.9. Frequent reiken tijdens het werk" aangegeven: "beperkt, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 450 keer reiken" met als toelichting: "cave frequentie". Ten aanzien van onderdeel 4.9. is in deze functie een M-signalering aangegeven, hetgeen inhoudt dat er sprake is van een mogelijke overschrijding en dat dit onderdeel gemotiveerd dient te worden. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in de rapportage van 29 maart 2006 ten aanzien van dit onderdeel aangegeven: "frequent reiken, ongeveer 450 keer/uur; maximaal 210 maal per uur, valt binnen de belastbaarheid." Deze toelichting komt niet overeen met de belasting op dit onderdeel in deze functie, nu daarin niet 210 maal per uur wordt gereikt, maar 560 maal per uur. De Raad is er dan ook niet van overtuigd dat deze functie inderdaad passend is voor appellante.
4.4. In artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, is bepaald dat de schatting dient te berusten op ten minste drie verschillende functies die ieder ten minste drie arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Uit het vorenstaande volgt dat, nu ten aanzien van de functie van besteller onvoldoende is gemotiveerd dat deze ondanks een signalering op het onderdeel reiken toch voor appellante geschikt is, slechts twee functies resteren. Hierdoor wordt thans niet aan de eisen van het Schattingsbesluit voldaan.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
5. Het verzoek van appellante om vergoeding van wettelijke rente komt thans niet voor toewijzing in aanmerking, omdat nadere besluitvorming door het Uwv noodzakelijk is. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming tevens aandacht dienen te besteden aan de vraag of en, zo ja, in hoeverre er termen zijn om renteschade te vergoeden.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 966,-.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot
€ 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet. De beslissing is, in tegenwoordigheid van H.T. van de Erve als griffier, uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2008.
(get.) A.T. de Kwaasteniet.