ECLI:NL:CRVB:2008:BG5785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/6089 AW + 07/922 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • J.Th. Wolleswinkel
  • P. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de productiviteit en competenties van een ambtenaar in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de besluiten van de gemeente vernietigd, waarbij de gemeente was opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De betrokkene, werkzaam als ambtenaar, had bezwaar gemaakt tegen zijn beoordeling over het jaar 2004, waarin hij onvoldoende scores had behaald op verschillende resultaat-afspraken. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 november 2008 behandeld.

De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank buiten de omvang van het geschil is getreden door de beoordeling van de competenties en kennisgebieden niet mee te nemen in de eindscore. De Raad oordeelt dat de betrokkene met de resultaat-afspraken heeft ingestemd en dat deze afspraken niet meer ter discussie kunnen staan. De Raad heeft ook de argumenten van de betrokkene over de productiviteit en de documentatie van zijn werkzaamheden beoordeeld. De Raad concludeert dat de betrokkene de productienorm niet heeft gehaald en dat zijn eigen documentatiesysteem niet voldoet aan de eisen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van de gemeente gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke resultaat-afspraken en de noodzaak voor ambtenaren om aan de gestelde eisen te voldoen.

Uitspraak

06/6089 AW en 07/922 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 30 augustus 2006, 05/3965 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 20 november 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant op 16 december 2006 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2008. Appellant, opgeroepen om bij gemachtigde te verschijnen, heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.M. van der Sprong, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Betrokkene is, zoals tevoren bericht, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam als [functie] bij de afdeling [afdeling], [unit] unit, van de dienst [dienst] van de gemeente [naam gemeente].
1.2. Met het oog op zijn beoordeling over het jaar 2004 zijn op 18 maart 2004 resultaat-afspraken met betrokkene gemaakt als bedoeld in artikel 3 van hoofdstuk 15x van de door appellant ter uitvoering van artikel 15:37, tweede lid, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht vastgestelde Uitvoeringsregelingen Utrecht (hierna: URU). Ingevolge deze bepaling hebben deze afspraken onder meer betrekking op de ontwikkeling van competenties en de te behalen werkresultaten. Deze afspraken betroffen in dit geval, kort gezegd: 1. de productie in kwantitatieve zin; 2. het (kwalitatief) voldoen aan bepaalde afspraken; 3. voorkomen van werkvoorraad ouder dan een jaar; 4. deelname aan bijeenkomsten en cursussen en 5. begeleiding van twee aankomende inspecteurs.
1.3. Op 30 maart 2005 is de ten aanzien van betrokkene over 2004 opgemaakte beoordeling vastgesteld. De waarderingen op de gebieden van voornoemde resultaat-afspraken waren achtereenvolgens 4 (onvoldoende), 5 (bijna voldoende), 4, 6 (voldoende) en 6. Voorts zijn de waarderingen betreffende de competenties uit het taak- en competentieprofiel en specifieke kennisgebieden omschreven maar niet van cijfers voorzien. De eindscore is bepaald op 5. Bij besluit van 14 oktober 2005 is deze beoordeling na door betrokkene daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd. Bij nader besluit van 8 juni 2006 heeft appellant dit besluit herzien in die zin, dat het bezwaar tegen de score voor resultaatafspraak 4 overeenkomstig het eerder hierover door de Commissie van Advies Beoordeling Ambtenaren uitgebrachte advies gegrond is verklaard en deze score is bepaald op 7 (ruim voldoende).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene gegrond verklaard, de besluiten van 14 oktober 2005 en 8 juni 2006 vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van de uitspraak. Daartoe is overwogen dat weliswaar een beoordeling heeft plaatsgevonden van de noodzakelijke competenties en specifieke kennisgebieden, maar dat is nagelaten die beoordeling te betrekken bij de eindscore; althans daarvan is de rechtbank niet gebleken. Voorts was de rechtbank van oordeel dat appellant de stelling van betrokkene dat resultaatafspraak 1 niet voldoet aan de eis van specifiekheid en meetbaarheid, onvoldoen-de heeft weerlegd. Appellant is verder, naar het oordeel van de rechtbank, ten onrechte niet ingegaan op de grief van betrokkene dat het systeem niet de mogelijkheid kent per dossier tijd te schrijven en dat geen betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken over de productie in 2004 wegens de door betrokkene erkende achterstand in het administreren van de productie. Met betrekking tot resultaatafspraak 5 kon de rechtbank appellant niet volgen in zijn opvatting dat betrokkene tekort is geschoten, nu de beide door betrokkene te begeleiden collega’s een voldoende beoordeling hebben gekregen.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft er terecht op gewezen dat betrokkene in zijn beroep bij de rechtbank uitsluitend grieven heeft geuit die betrekking hebben op de resultaatgebieden; over de beoordeling van de competenties en kennisgebieden heeft hij met geen woord gerept. Door te overwegen dat appellant deze laatste beoordeling ten onrechte niet heeft betrokken bij de eindscore, is de rechtbank dan ook buiten de omvang van het haar voorgelegde geschil getreden en heeft zij gehandeld in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze grief van appellant slaagt dus.
3.2. Wat de bedenking van betrokkene tegen de inhoud van resultaatafspraak 1 betreft, overweegt de Raad dat betrokkene met deze afspraak door ondertekening van het desbetreffende formulier heeft ingestemd. Indien hij dit niet had gedaan, had zijn leidinggevende hem het te behalen resultaat krachtens artikel 3.4 van de URU namens het diensthoofd dienen op te dragen. Tegen een dergelijke opdracht staat de mogelijkheid van voorziening open. Een en ander brengt mee dat de inhoud van de resultaatafspraken thans niet meer ter discussie kan staan.
3.3. Overigens merkt de Raad nog op dat appellant erop heeft gewezen dat het voor de beoordeling van de productiviteit geen zin heeft om per dossier tijd te schrijven, omdat de vereiste tijdsbesteding per dossier sterk kan verschillen. Appellant is op dit punt dan ook uitgegaan van een gemiddelde (maximale) tijdsbesteding per dossier per categorie bouwwerken, met een marge van 10%. Voor de bepaling of de productienorm is gehaald, wordt bovendien gekeken naar het totale resultaat, over alle categorieën bouwwerken gerekend. Zo wordt een evenwichtig beeld verkregen. Minder dan 5% van de medewerkers blijkt de norm niet te halen; dit betreft in het algemeen jonge onervaren medewerkers, volgens appellant.
3.4. Appellant heeft voldoende overtuigend uiteengezet dat betrokkene de productienorm bij lange na niet heeft gehaald. Omdat betrokkene een achterstand had in de administra-tieve verwerking van zijn inspecties/controles, is specifiek gekeken naar de dossiers die in 2004 actief waren. Alle dossiers waaraan feitelijk is gewerkt in 2004, zijn meegenomen in de beoordeling. Betrokkene is in zoverre coulant behandeld dat ook dossiers zijn mee-geteld waaraan in 2004 eigenlijk niet is gewerkt. De op dit onderdeel gegeven score van 4 is niet onhoudbaar te achten.
3.5. Wat resultaatafspraak 5 betreft, is op het beoordelingsformulier opgemerkt dat betrokkene de begeleiding te veel vanachter zijn bureau heeft gedaan en te weinig mee is geweest in de buitendienst. Nader is opgemerkt dat de beide begeleide collega’s om in het tekort te voorzien bijstand hebben gevraagd van andere collega’s. Om hen niet de dupe te laten zijn van de onvoldoende begeleiding is hun eindbeoordeling op een 6 gesteld. In dit licht is de Raad van oordeel dat, zo al met betrokkene gezegd kan worden dat het doel van de begeleiding is bereikt, dit niet zonder meer en alleen te danken is aan de begeleiding die door betrokkene is geboden. De voor deze resultaatafspraak gegeven score van 6 is dan ook niet als onhoudbaar te kenschetsen.
3.6. Gezien hetgeen betrokkene in beroep bij de rechtbank over zijn score voor resultaat-afspraak 2 heeft aangevoerd, overweegt de Raad dat op dit punt op het beoordelings-formulier is vermeld dat betrokkene zijn inspecties/controles niet overeenkomstig de afspraken documenteert. Daardoor is de historie van bouwplannen (vaak) niet te achterhalen. De invulling van de werkstaten is onvolledig. Verder blijkt uit de geding-stukken dat betrokkene er een eigen systeem van het maken van aantekeningen en documenteren op nahoudt. Uit die eigen documentatie valt niet precies op te maken wat op de afzonderlijke onderdelen is gecontroleerd en wat de bevindingen daarbij waren. Dit kan gevolgen hebben voor de veiligheid. Betrokkene heeft geen argumenten naar voren gebracht die tot het oordeel kunnen leiden dat hem hier niettemin in alle redelijkheid een hogere score dan de hem gegeven 5 had behoren te worden toegekend.
3.7. Het vorenstaande brengt mee dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep dient ongegrond te worden verklaard.
4. Dit betekent dat aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 16 december 2006, dat de Raad op de voet van artikel 6:19 van de Awb in dit geding mede beoordeelt, de grondslag is komen te ontvallen, zodat ook dit besluit moet worden vernietigd.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond;
Vernietigt het besluit van 16 december 2006.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en P. van Dijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 november 2008.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.B. de Gooijer.
HD