ECLI:NL:CRVB:2008:BG9801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-2130 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2002 een uitkering ontving op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een bezoek aan de verzekeringsarts op 20 januari 2006, werd vastgesteld dat appellant geschikt was voor werk dat overeenkwam met de beperkingen zoals vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige concludeerde dat er een verlies aan verdiencapaciteit was van 15,64% en herzag de uitkering per 3 april 2006 naar een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Appellant ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, dat het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand bleven. Appellant stelde dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende waren onderkend en dat de rechtbank had verzuimd om zijn behandelend psycholoog te horen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellant geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om deskundigen mee te brengen en dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De Raad concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts de informatie van de behandelend psycholoog en huisarts had betrokken in zijn beoordeling. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende was toegelicht en dat de belasting in deze functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er waren geen termen aanwezig om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan op 31 december 2008 door Ch. van Voorst, in aanwezigheid van griffier E.M. de Bree.

Uitspraak

07/2130 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2007, 06/2741 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 31 december 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. L. Palanciyan, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en A.A. Arpat, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft vanaf 2002 een uitkering ontvangen ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Appellant heeft 20 januari 2006 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht. Deze heeft geconcludeerd dat appellant aangewezen is op werk dat in overeenstemming is met de beperkingen vermeld op de Functionele-Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft door appellant theoretisch te verrichten functies geselecteerd en vastgesteld dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 15,64%. Bij besluit van 3 februari 2006 is de uitkering per 3 april 2006 herzien naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft appellant gezien op het spreekuur van 21 juni 2006 en geconcludeerd dat de op de FML weergegeven beperkingen juist zijn. Bij besluit van 15 augustus 2006 (bestreden besluit) is het bezwaar ongegrond verklaard. In beroep heeft de bezwaararbeidsdeskundige nader gemotiveerd dat appellant geschikt is voor de geselecteerde functies en geconcludeerd dat de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid juist is.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het Uwv het betaalde griffierecht vergoedt. Overwogen is dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust. Ook de arbeidskundige grondslag acht de rechtbank deugdelijk, maar de geschiktheid van de functies is eerst in beroep voldoende gemotiveerd.
3. Het hoger beroep richt zich tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Appellant heeft het standpunt ingenomen dat zijn psychische en lichamelijke beperkingen onvoldoende zijn onderkend. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is en er geen reden is appellant meer beperkt te achten.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellant heeft gesteld dat door de rechtbank is verzuimd de behandelend psycholoog-psychotherapeut drs. A. Oud op te roepen om ter zitting als deskundige te worden gehoord. De Raad is evenwel van een daartoe strekkend verzoek aan de rechtbank niet gebleken, zodat deze stelling moet worden verworpen. Mede gelet op de in het dossier aanwezige informatie heeft de Raad geen aanleiding gezien Oud op te roepen. De Raad heeft - evenals de rechtbank - in de uitnodiging voor de zitting gewezen op de mogelijkheid deskundigen ter zitting mee te brengen. Van die mogelijkheid heeft appellant in geen van beide instanties gebruik gemaakt.
4.2. Appellant heeft gesteld dat het Uwv onvoldoende informatie heeft verzameld met betrekking tot zijn psychisch welzijn. Het spreekuur van de verzekeringsarts duurde maar anderhalve minuut waardoor de opmerkingen die appellant wilde maken niet aan bod kwamen. Appellant lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom (PTSS). Dit is veroorzaakt door een overval met schietpartij in 2001 waarvan appellant het slachtoffer was en een onterechte arrestatie in 2005, waarna appellant last heeft gekregen van herbeleving van de overval. Ter zitting heeft appellant gesteld dat hij in een vreemde omgeving binnen drie minuten in de stress raakt. Volgens appellant is Oud van mening dat de conclusies van de (bezwaar)verzekeringsarts te kort door de bocht zijn. Appellant heeft in hoger beroep diverse medische informatie overgelegd, waaronder het medisch journaal van de huisarts en een brief van de behandelend neuroloog waarin deze heeft geconstateerd dat een stukje van de huid op het linkerbeen “doof” is door het afsterven van een huidzenuwtje zonder dat dit verdere consequenties heeft. Appellant heeft ter zitting - onder overlegging van een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen - aangevoerd dat hij op grond van zijn psychische klachten is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen. Voorts heeft appellant ter zitting gesteld dat hij sinds enkele jaren last heeft van spataderen.
4.3. De Raad overweegt dat appellant niet alleen is gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts, maar ook op dat van de bezwaarverzekeringsarts, waarbij hij (alsnog) in de gelegenheid is geweest zijn klachten toe te lichten. In het midden kan derhalve blijven hoe lang het spreekuur van de verzekeringsarts heeft geduurd. Op de spreekuren heeft oriënterend (psychisch) onderzoek plaatsgevonden. In de door appellant overgelegde en de door de bezwaarverzekeringsarts opgevraagde informatie van Oud heeft deze aangegeven dat appellant lijdt aan concentratiestoornissen en angsten, appellant rust nodig heeft voor zijn herstel en dat de prognose ongunstig is indien werkgevers en de politie hem geen kans geven. De bezwaarverzekeringsarts heeft de informatie van Oud alsmede die van de huisarts in zijn beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat appellant vanwege het PTSS aangewezen is op werk zonder stress van deadlines en conflicthantering. Op de FML zijn beperkingen gesteld voor persoonlijk en sociaal functioneren.
4.4. Wat betreft de lichamelijke klachten overweegt de Raad dat de verzekeringsarts heeft geconstateerd dat de functionaliteit van de schouder zo goed als hersteld is en door appellant geen relevante klachten meer worden aangegeven. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat niet is gebleken dat de beperkingen zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft voorts aangegeven dat de constateringen in de brief van de neuroloog geen consequenties hebben voor de belastbaarheid. De verder in hoger beroep overgelegde medische informatie heeft merendeels betrekking op de periode na de datum in geding en bevat volgens de bezwaarverzekeringsarts geen nieuwe gegevens die aanleiding geven tot het bijstellen van de belastbaarheid.
4.5. Naar het oordeel van de Raad berusten de conclusies van de bezwaarverzekeringsarts op zorgvuldig onderzoek. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze conclusies. De omstandigheid dat appellant in het kader van de bijstand is vrijgesteld van arbeidsverplichtingen, doet aan dit oordeel niet af, aangezien aan die beslissing andere criteria ten grondslag liggen dan aan een WAO-beoordeling. Voorts ziet de Raad geen grond om aan te nemen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft miskend dat op de datum in geding sprake was van beperkingen als gevolg van de spataderen. Voor de benoeming van een onafhankelijke deskundige heeft de Raad gelet op de voorgaande overwegingen geen aanleiding gezien.
4.6. Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende is toegelicht. De Raad is niet gebleken dat de belasting in de functies de belastbaarheid van betrokkene overschrijdt. Het bestreden besluit berust op een voldoende arbeidskundige grondslag.
5. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
KR